Vragen van de leden Kerstens en Recourt (beiden PvdA) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over boetes voor bijstandsfraude (ingezonden 13 januari 2016).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 8 februari 2016).

Met de beantwoording van deze vragen voldoe ik tevens aan het schriftelijk verzoek van de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 januari jl. (kenmerk 2016Z00372/2016D03036) om in te gaan op de gevolgen van de uitspraken van de Centrale Raad voor Beroep van 11 januari 2016 over de redelijkheid van boetes bij bijstandsfraude en uw Kamer te informeren over de voortgang van het voorstel van wet tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete.

Vraag 1

Kent u het bericht «Boete bij bijstandsfraude moet redelijk zijn»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw reactie op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waar in de berichtgeving naar verwezen wordt over de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze boetes betaald moeten worden?

Antwoord 2

Op 24 november 2014 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) reeds geoordeeld dat bij het opleggen van een bestuurlijke boete rekening moet worden gehouden met de individuele situatie van betrokkene. De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van betrokkene. In voorkomende gevallen kan daarbij ook de financiële draagkracht van de overtreder een rol spelen. Met de uitspraak van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12) en een vijftal andere uitspraken van dezelfde datum geeft de CRvB een nadere invulling hoe rekening te houden met de financiële draagkracht.

Vraag 3

Kunt u nader inzicht geven in de gevolgen van deze uitspraak voor het boetebeleid binnen de bijstand? Wat is de reikwijdte van deze uitspraak?

Antwoord 3

In zijn uitspraak oordeelt de CRvB dat een bestuurlijke boete een betrokkene niet onevenredig in zijn inkomen en vermogen mag treffen. Zo wordt voorkomen dat als gevolg van het opleggen van een boete een betrokkene zeer langdurig op het absolute minimum moet leven. De CRvB oordeelt dat hierbij een begrenzing in tijd, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, van maximaal twee jaar in acht moet worden genomen. Het teveel aan ontvangen uitkering moet altijd worden terugbetaald.

Dit betekent dat een gemeente bij het bepalen van de hoogte van een boete, naast de ernst van de overtreding (het benadelingsbedrag) en de mate van verwijtbaarheid (opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid) zich er van dient te vergewissen dat de boete, gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft. De CRvB hanteert daarbij het uitgangspunt dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet volledig beschikbaar is voor het betalen van de boete. Ook eventueel beschikbaar vermogen moet worden gebruikt voor het betalen van de boete. Het is in de eerste plaats aan de belanghebbende om inzicht te geven in zijn financiële draagkracht.

Vraag 4

In hoeverre vereist de uitspraak aanpassing van kracht zijnde wet- of regelgeving met betrekking tot de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze betaald moeten worden?

Antwoord 4

Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 wordt de wet- en regelgeving aangepast. Uw Kamer heeft 28 januari 2016 het wetsvoorstel tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete ontvangen. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat voor de bepaling van de boetehoogte in het individuele geval de (persoonlijke) omstandigheden van het geval, waaronder de financiële draagkracht, mede van belang zijn. Ook in de toelichting bij het aan te passen Boetebesluit socialezekerheidswetten zal dit worden aangegeven. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 11 januari 2016 hoeft de wet- en regelgeving niet te worden gewijzigd.


X Noot
1

Binnenlands Bestuur, 11 januari 2016.

Naar boven