Vragen van de leden Anne Mulder en Duisenberg (beiden VVD) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de Wet werk en zekerheid (ingezonden 11 november 2015).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 7 januari 2016)

Vraag 1

Bent u bekend met het opinie artikel «Vooral jonge wetenschappers dupe van nieuwe Wet Werk en Zekerheid»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Wat vindt u ervan dat wetenschappers onderzoek waarvoor zij een beurs hebben ontvangen door de Wet Werk en Zekerheid niet bij hun eigen universiteit kunnen uitvoeren?

Bent u bereid de Wet Werk en Zekerheid aan te passen om dit probleem op te lossen? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 2 en 3

In het betreffende artikel worden drie kwesties aangekaart:

In de eerste plaats: de toename van de tweede en derde geldstroom ten opzichte van de eerste geldstroom waardoor de omvang van tijdelijke projectmatige financiering toeneemt. In de «Wetenschapsvisie 2025», is aangekondigd dat de stabiliteit en de voorspelbaarheid van de financiële middelen van universiteiten worden vergroot in lijn met de aanbeveling van het IBO2. Universiteiten kunnen daarmee beter voorzien wat de omvang van hun eerste geldstroom de komende jaren zal zijn. Hierdoor ontstaat voor de universiteiten de mogelijkheid om meer vaste aanstellingen te realiseren. Daarnaast zorgen de middelen die beschikbaar komen door invoering van het studievoorschot voor meer zekerheid en financiële armslag bij de instellingen, waardoor er minder vaak gekozen zal worden voor tijdelijke aanstellingen.

De tweede kwestie is dat vanwege de Wet werk en zekerheid (Wwz) in de cao Universiteiten nog maar ten hoogste vier jaar gebruik kan worden gemaakt van elkaar opvolgende tijdelijke contracten. Daarna ontstaat een contract voor onbepaalde tijd. Dat heeft volgens de schrijvers van het artikel tot gevolg dat een zogenoemde Veni-laureaat die al een tijdelijk dienstverband heeft met een universiteit niet in staat is zijn onderzoek aan die universiteit uit te kunnen voeren omdat daardoor een contract voor onbepaalde tijd zal ontstaan.

In de derde plaats wordt in het artikel benoemd dat een contract voor bepaalde tijd van vier jaar (de gebruikelijke onderzoeksperiode) niet kan worden verlengd met een nieuw tijdelijk contract om een periode gedurende welke door omstandigheden niet aan het onderzoek kan worden gewerkt te compenseren (zodat het onderzoek alsnog kan worden afgerond). Er ontstaat dan een nieuw tijdelijk contract.

Naar aanleiding van de twee laatst benoemde kwesties merken wij op dat daar waar als gevolg van het sluiten van een tweede tijdelijk contract een contract voor onbepaalde tijd ontstaat een dergelijk contract met toestemming van UWV, of met wederzijds goedvinden, kan worden beëindigd als een project afloopt en er geen mogelijkheden zijn een werknemer langer in dienst te houden. Hierdoor is er geen aanleiding voor een Veni-laureaat om op zoek te gaan naar een andere universiteit en hoeft een periode waarin het onderzoek door omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, evenmin tot problemen te leiden. Wij zullen dat onder de aandacht van de VSNU brengen. Wij zien dan ook geen aanleiding om de Wwz, meer in het bijzonder de zogenoemde ketenbepaling, aan te passen.


X Noot
1

De jonge akademie, 21 oktober 2015

X Noot
2

Het interdepartementaal beleidsonderzoek wetenschappelijk onderzoek uit 2014 (Kamerstuk 29 338, nr. 136)

Naar boven