Vragen van de leden Recourt (PvdA) en Van der Steur (VVD) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de gevolgen van de wet hervorming kindregelingen voor de hoogte van de te betalen kinderalimentatie (ingezonden 24 november 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 11 december 2014).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de voorgenomen wijzigingen van de Expertgroep Alimentatienormen naar aanleiding van de invoering van de wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw mening over de redenering van de Expertgroep dat de wijziging van de fiscale wetgeving een wijziging van regelgeving is die van invloed kan zijn op de wettelijke maatstaven en dus aanleiding kan geven tot herbeoordeling van reeds vastgestelde kinderalimentaties?

Antwoord 2

De maatregelen, die opgenomen zijn in de Wet hervorming kindregelingen, kunnen inderdaad van invloed zijn op de wettelijke maatstaven «draagkracht en behoefte», die worden gebruikt voor de bepaling van het voor levensonderhoud verschuldigde bedrag.

Naast de afschaffing van de fiscale aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (LOK) brengt de Wet hervorming kindregelingen ook belangrijke wijzigingen in het kindgebonden budget (met name de invoering van een alleenstaande ouderkop) en de kinderbijslag. Voorts worden de alleenstaande ouderkorting en de ouderschapsverlofkorting afgeschaft. Deze maatregelen kunnen stuk voor stuk effect hebben op de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder(s) en de behoefte van het kind, waardoor wijziging van de onder het tot 1 januari 2015 geldende recht door de rechter vastgestelde of door partijen overeengekomen kinderalimentatiebedragen aan de orde kan zijn.

Vraag 3, 4

Was de wetgever zich bewust van de mogelijke gevolgen voor de individueel vastgestelde kinderalimentatie en de herbeoordelingen, zoals door de Expertgroep is geschetst? Kunt u uw antwoord toelichten?

Hoeveel herbeoordelingen van de hoogte van de kinderalimentatie worden er verwacht als de wet hervorming kindregelingen is ingevoerd? Waar zijn deze cijfers op gebaseerd?

Antwoord 3, 4

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, voordat het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State werd voorgelegd, bij brief van 16 april 2013 de Raad voor de rechtspraak gevraagd advies uit te brengen inzake het wetsvoorstel hervorming kindregelingen. In zijn advies van 3 juni 2013 geeft de Raad aan geen structurele, significante daling of stijging van de werklast voor de Rechtspraak te voorzien. Het wetsvoorstel zal – aldus het advies – in de overgangsfase mogelijk leiden tot een extra instroom van wijzigingsverzoeken ter zake van kinderalimentatie. De Raad geeft aan dat het niet goed mogelijk is om hiervan een concrete inschatting te maken. Bovendien is het naar het oordeel van de Raad niet uitgesloten dat in individuele gevallen de effecten van een lagere kinderbijslag, het vervallen van de alleenstaande ouderkorting en een hoger kindgebonden budget elkaar (gedeeltelijk) zullen opheffen.

Vraag 5

Wat betekent dit voor de belasting van de rechterlijke macht, het Juridisch loket, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) en de advocatuur en de gesubsidieerde rechtsbijstand?

Antwoord 5

Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 4 is aangegeven, kan de Raad voor de rechtspraak bij gebreke van voldoende aanknopingspunten, geen concrete inschatting maken van de mogelijke stijging van het aantal wijzigingsverzoeken inzake kinderalimentatie ten gevolge van de invoering van de Wet hervorming kindregelingen. In de overgangsfase kan de wet tot een extra instroom van wijzigingsverzoeken inzake kinderalimentatie leiden, aldus de Raad.

Het ligt in de rede dat de in de wet opgenomen maatregelen aanleiding kunnen zijn voor ouders om advies in te winnen bij een rechtshulpverlener over de vraag of de onder het tot 1 januari 2015 tussen hen overeengekomen of door de rechter vastgestelde kinderalimentatiebedragen moeten worden aangepast. Dat kan er toe leiden dat er (tijdelijk) meer beroep wordt gedaan op de diensten van het Juridisch Loket en de advocatuur en op de gesubsidieerde rechtsbijstand. Voorts kan het LBIO in het kader van de uitoefening van zijn inningsbevoegdheid op grond van artikel 1: 408 BW vragen krijgen over de mogelijke gevolgen van deze maatregelen voor bestaande kinderalimentatie verplichtingen.

Naar boven