Vragen van het lid Tony van Dijck (PVV) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht dat vijf miljoen Nederlanders een naheffing van € 150 tegemoet kunnen zien door fout fiscus (ingezonden 4 november 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Wiebes (Financiën) (ontvangen 13 november 2014)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Naheffingen fiscus door fout in tabellen?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3 en 4

Klopt het dat de gewijzigde heffingskortingen niet op tijd zijn verwerkt, waardoor nu 5 miljoen mensen € 150 extra belasting moeten betalen?

Kunt u aangeven hoe deze fout is ontstaan en wanneer deze bekend is geworden? Deelt u de mening dat je mensen niet achteraf kunt confronteren met een hogere aanslag die ze niet hebben kunnen voorzien?

Vindt u het getuigen van een betrouwbare overheid om een fout van de fiscus met terugwerkende kracht op het bord van de nietsvermoedende belastingbetaler te leggen? Hoe past dit in uw beeld van een betrouwbare overheid?

Antwoord 2, 3 en 4

De afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen kon niet tijdig worden verwerkt in de loonbelastingtabellen voor de bijzondere beloningen voor 2014 en in het systeem van de voorlopige aanslag 2014. Daardoor krijgen naar schatting vijf tot zes miljoen belastingplichtigen in het voorjaar van 2015 bij hun definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2014 te maken met een lagere teruggaaf van belasting of een (hoger) bij te betalen bedrag dan normaal. Het gaat daarbij gemiddeld om een bedrag van € 150. Ik wil vooropstellen dat het zeer vervelend is dat burgers hiermee geconfronteerd worden. Door middel van de loonbelasting als voorheffing op de inkomstenbelasting en voorts door de voorlopige aangifte wordt geprobeerd de belastingheffing of -teruggaaf zoveel als mogelijk plaats te laten vinden in het belastingjaar zelf. Helaas zijn verschillen tussen de loon- en inkomstenbelasting of tussen de voorlopige aanslag en de definitieve aanslag nooit helemaal te voorkomen, zeker niet voor belastingplichtigen met meerdere dienstbetrekkingen of verschillende inkomstenbronnen, zoals AOW en een aanvullend pensioen. Ook het feit dat wetswijzigingen kort voor aanvang van het nieuwe belastingjaar niet meer op te nemen zijn in de automatiseringssystemen is helaas niet te voorkomen.

In de op 3 november gegeven antwoorden op de vragen van de heer Omtzigt2 is uitvoerig ingegaan op deze materie. Daarbij is ook toegelicht dat vanaf het moment dat de betreffende maatregel in het Belastingplan 2014 was opgenomen, bekend was dat de maatregel niet meer in de loonbelastingtabellen voor bijzondere beloningen voor 2014 en de voorlopige aanslagen over 2014 konden worden verwerkt. Vanaf dat moment was duidelijk dat een groep belastingplichtigen bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2014 te maken zou krijgen met een lagere terugbetaling of een hoger bij te betalen bedrag. In die antwoorden is aangegeven bij welke gelegenheden de Kamer hierover is geïnformeerd. Van de kwalificatie «fout» wil ik dan ook afstand nemen.

Vraag 5

Is het toevallig dat deze naheffing van € 700 mln tegelijk komt met de naheffing uit Brussel van € 642 mln?

Antwoord 5

Er bestaat geen enkel verband tussen deze bijbetaling in de inkomstenbelasting en de naheffing uit Brussel van 642 miljoen.

Toelichting:

Aanvullende op eerdere schriftelijke vragen ter zake van het lid Omtzigt (CDA), ingezonden 31 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 423) en aanvullend op vragen van het lid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren), ingezonden 3 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 537)


X Noot
2

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 423.

Naar boven