Vragen van de leden Jadnanansing en Vermeij (beiden PvdA) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat er banen verdwijnen voor mbo-niveau 2 en 3 leerlingen (ingezonden 5 september 2014).

Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 19 september 2014)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de nieuwsuitzending «Mbo-banen niveau 2 en 3 voorgoed verdwenen»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze nieuwsuitzending?

Antwoord 1

Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.

Vraag 2

Deelt u de zorgen dat uiteenlopende economische en maatschappelijke ontwikkelingen een structureel negatief effect hebben op de beschikbare banen voor leerlingen die een mbo-beroepsopleiding op niveau 2 en 3 hebben afgerond?

Antwoord 2

In de uitzending van Nieuwsuur is de stelling betrokken dat de komende jaren 500.000 banen op het mbo-niveau 2 en 3 kunnen verdwijnen en ook niet meer terug zullen komen.

Hoewel – zoals ik hieronder zal betogen – technologische ontwikkelingen en globalisering leiden tot verschuivingen op de arbeidsmarkt, heb ik geen goede onderbouwing aangetroffen voor de betrokken stelling:

  • Van de werkzame beroepsbevolking hebben 1,1 miljoen personen ten hoogste een opleiding behaald op mbo-niveau 2 of 3 (2012, CBS Statline). Het werkloosheidspercentage van dit deel van de beroepsbevolking is 6,5%, tegenover 6,4% van de gehele beroepsbevolking (2012). Onder de veronderstelling dat zij op het niveau van hun opleiding werkzaam zijn, zou een verlies van 500.000 banen voor deze groep impliceren dat de komende jaren de helft van de arbeidsplaatsen die vrijkomen als gevolg van uittreding niet opnieuw worden ingevuld. Een dergelijke ontwikkeling ligt niet voor de hand. Ook de afgelopen vijftien jaar heeft een dergelijke ontwikkeling zich niet voorgedaan, terwijl die periode grote veranderingen als de verbreding van ICT-toepassingen en de opkomst van China heeft gekend.

  • Hoewel de economische crisis de arbeidsmarktperspectieven van schoolverlaters op alle niveaus heeft verslechterd, geven prognoses van het ROA geen aanleiding te veronderstellen dat schoolverlaters op de niveaus 2 en 3 geen baan meer kunnen vinden (periode 2013–2018). Voor het mbo zijn – net als voor het hbo en wo – vanwege de gematigde ontwikkeling van de werkgelegenheid de arbeidsmarktperspectieven «matig».2 Ook onderzoek onder schoolverlaters laat zien dat de kansen om een baan te vinden voor schoolverlaters van het mbo gemiddeld genomen gelijk zijn aan die van het hbo. Anderhalf jaar na diplomering was 11 procent van de mbo-schoolverlaters werkloos (schooljaar 2011–2012). Voor het hbo geldt een vergelijkbaar percentage. Daarbij is wel zichtbaar dat de kansen op een baan toenemen met het behaalde niveau in het mbo.3

Dat neemt niet weg dat in de uitzending van Nieuwsuur enkele ontwikkelingen zijn benadrukt waar we als samenleving onze ogen niet voor moeten sluiten:

  • De snelheid van veranderingen als gevolg van technologische ontwikkeling en globalisering neemt toe. Daardoor verdwijnen banen in bepaalde sectoren en ontstaan weer nieuwe banen in andere sectoren. Tot aan de intrede van de economische crisis 2008 heeft deze dynamiek geleid tot een steeds hogere werkgelegenheid (gemeten in arbeidsjaren). De beroepsbevolking zal nog responsiever moeten worden om met deze veranderingen om te gaan (zie ook de studie «Naar een lerende economie» van de WRR).

  • Er zijn indicaties dat technologische ontwikkelingen en globalisering vooral druk uitoefenen op het middensegment van de arbeidsmarkt. Er is zichtbaar dat het aandeel van de banen dat door gemiddeld opgeleide werknemers wordt vervuld, de afgelopen periode is gedaald. Mogelijk is dit een uiting van druk op het middensegment. Outsourcing en automatisering raken vooral routinematige functies, bijvoorbeeld machinebewerkingen in de metaalsector en de boekhouding in de commerciële sector.4 Dit is overigens niet de enige mogelijke verklaring voor de daling van het aantal banen in het middensegment. Ook aanbodfactoren spelen een rol. Als gevolg van pensionering van ouderen die relatief vaak beschikken over een opleiding op mbo-niveau 2/3 neemt de omvang van de groep middelbaar opgeleiden af. Tegelijkertijd neemt het aandeel hoger opgeleiden toe. Deze ontwikkelingen leiden eveneens tot een andere vraag op de arbeidsmarkt (denk aan de groei van de markt voor persoonlijke dienstverlening). In andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Duitsland, doet de afname van banen in het middensegment zich in (veel) sterkere mate voor dan in Nederland. Dit suggereert dat de kansen op een baan in het middensegment wat afnemen. De ontwikkeling van het werkloosheidspercentages lijkt dit te ondersteunen. Zo lijkt het werkloosheidspercentage onder gemiddeld opgeleide werknemers vanaf 2002 sterker het patroon van laagopgeleiden te volgen dan in eerdere periodes. Indien het middensegment nader onder de loep wordt genomen, lijkt dit met name te gelden voor de beroepsbevolking met een opleiding op mbo-niveau 2 of 3.5

Ik onderken de zorgen dat de grote veranderingen op de arbeidsmarkt veel vragen van het middelbaar beroepsonderwijs. Om het onderwijs in staat te stellen hier mee om te gaan, is een zo goed mogelijk onderbouwd beeld over het middensegment van de arbeidsmarkt essentieel. Het is daarom goed dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt de aandacht van het ROA en het CPB hebben.

Vraag 3

Hoe kijkt de regering aan tegen de noodzaak om de betreffende leerlingen op niveau 2 en 3 voldoende en reële aansluiting te bieden op leerwerktrajecten en werkgelegenheid?

Antwoord 3

Ik deel de noodzaak dat studenten op niveau 2 en 3 een reële kans moet hebben op leerwerktrajecten en uiteindelijk een baan. Voldoende uren beroepspraktijkvorming zijn immers een voorwaarde om een diploma te kunnen behalen. Het behalen van een diploma vergroot de kansen op succes op de arbeidsmarkt. Zo laat onderzoek zien dat mensen met een hoog niveau van kernvaardigheden (taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleem oplossend vermogen) minder vaak werkloos zijn, relatief vaker een vaste aanstelling hebben, vaker een hoog inkomen hebben, vaker actief in vrijwilligerswerk zijn, meer vertrouwen in de medemens hebben en hun gezondheidstoestand vaker als uitstekend of zeer goed omschrijven (PIAAC).6

Vraag 4

Hoe zouden onderwijsinstellingen die mbo-niveau 2 en 3 aanbieden volgens u moeten inspelen op de veranderende behoefte en mogelijkheden van de arbeidsmarkt?

Antwoord 4

Zie antwoord op vraag 5.

Vraag 5

Wat is concreet uw beleidsinzet om te zorgen dat deze jongeren na hun opleiding een baan op hun opleidingsniveau kunnen vinden?

Antwoord 5

Een goede kans op werk begint met een goede voorlichting aan studenten over het arbeidsmarktperspectief van een opleiding. Op elk niveau zijn immers opleidingen met goede en minder goede kansen op een baan. Het jaarlijkse schoolverlatersonderzoek van het ROA laat dit ook zien.7 Een student moet hier tijdig van op de hoogte zijn. Ongeveer 40 van de 69 onderwijsinstellingen heeft inmiddels aangegeven te gaan werken met de studiebijsluiter, waarin onder meer gegevens over het arbeidsmarktperspectief zijn opgenomen. Ik verwacht dat alle andere onderwijsinstellingen dit zo snel mogelijk ook gaan doen. Met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo, dat voor het zomerreces aan uw Kamer is toegezonden, wordt objectieve informatievoorziening aan aankomende studenten immers verplicht.

Van onderwijsinstellingen verwacht ik voorts dat zij studenten alleen inschrijven voor opleidingen waar de arbeidsmarkt ook daadwerkelijk om vraagt. De complexe uitdaging is het aantal in te schrijven studenten zo goed mogelijk te relateren aan de toekomstige vraag van de arbeidsmarkt. Dit vraagt om intensieve relaties van het onderwijs en bedrijfsleven. Dit volledig in het besef dat de arbeidsmarkt dynamisch is. Daarom moet in het onderwijs ook oog zijn voor het leren van vaardigheden die studenten in staat stellen om te gaan met een veranderende arbeidsmarkt (naast vakkennis). De herziening van de kwalificatiestructuur vergroot de mogelijkheden van onderwijsinstellingen om dit op een goede wijze te doen. Zo komt er bijvoorbeeld ruimte voor de regio om zelf keuzedelen samen te stellen om daarmee in te spelen op specifieke regionale behoeften of om juist te zorgen voor een betere voorbereiding op vervolgonderwijs. Bovendien komt in aanvulling op de herziening van de kwalificatiestructuur vanaf het schooljaar 2016–2017 op experimentele basis meer ruimte voor cross-overs, waarbij innovatieve opleidingen kunnen ontstaan buiten de gebaande paden door combinaties van onderdelen uit meerdere kwalificaties. Innovaties vinden immers juist in de grensgebieden en over de scheidslijnen heen plaats. Met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo krijgt de overheid betere mogelijkheden om in te grijpen daar waar onderwijsinstellingen tekort schieten in het realiseren van een goede aansluiting met de arbeidsmarkt.

Voor de maatregelen gericht op een betere doorstroom in de beroepskolom en het stimuleren van een leven lang leren, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.

Vraag 6

Hoe kijkt u aan tegen de analyse dat ook steeds meer werk vanuit toegenomen complexiteit op een hoger niveau wordt ingeschaald en daarmee alleen nog geschikt is voor niveau 4 of hbo-afgestudeerden?

Antwoord 6

Technologische ontwikkelingen en globalisering kunnen er inderdaad aan bijdragen dat bepaalde banen op een hoger niveau worden ingeschaald als de complexiteit van het werk toeneemt. Het is daarom van belang de doorstroom van het mbo naar het hbo zo goed mogelijk te maken. Ook nu al heeft het mbo een belangrijke doorstroomfunctie naar een vervolgopleiding. Zo stroomt meer dan de helft van de gediplomeerden op niveau 4 direct door naar het hbo (voltijdsopleiding). De doorstroom is nog hoger als ook rekening wordt gehouden met doorstroom naar het hbo één jaar na het behalen van het diploma in het mbo (bijna 8%-punt hoger).

Met de introductie en wettelijke verankering van de associate degree hebben studenten in het mbo al ruimere mogelijkheden om door te leren in het hbo. Met het experiment «beroepsroute» beoog ik de doorstroom van het mbo naar het hbo nog verder te vereenvoudigen. Vanaf het schooljaar 2016–2017 komt er een experiment met de «beroepsroute». Deze beroepsroute houdt in dat de doorlopende leerlijn van vmbo-mbo-hbo verbeterd wordt.

Globalisering en technologische ontwikkeling noodzaken werkenden ook tot bij- en omscholing. Het middelbaar beroepsonderwijs moet beter dan nu het geval is op de vraag van werknemers inspelen. Het aanbod kan meer maatwerk bieden waardoor het voor werkenden aantrekkelijker wordt om te blijven scholen. Ik geef een impuls aan het modulair middelbaar beroepsonderwijs door het introduceren van erkende certificaten met credits. Het collegegeldkrediet wordt uitgebreid tot studenten boven de 30 in de beroepsopleidende leerweg in het mbo. In mijn brief over een leven lang leren, die ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de begrotingsbehandeling van OCW aan uw Kamer zal sturen, zal nader worden ingegaan op de mogelijkheden voor om- en bijscholing in het mbo (en hoger onderwijs).

Vraag 7

Bent u bereid om deze vragen tijdig te beantwoorden, zodat deze beantwoording meegenomen kan worden bij het notaoverleg «Visienota Beroepsonderwijs» van 22 september a.s.?

Antwoord 7

Ja.


X Noot
1

Uitzending Nieuwsuur – dinsdag 2 september 2014: «MBO-banen niveau 2 en 3 voorgoed verdwenen» http://nieuwsuur.nl/onderwerp/693789-mbobanen-niveau-23-voorgoed-verdwenen.html

X Noot
2

ROA, 2013, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018, Maastricht. De arbeidsmarktperspectieven geeft het ROA weer in een indicator die spanning weergeeft in de verwachte ontwikkeling tussen vraag en aanbod van schoolverlaters. De typeringen van deze indicator lopen uiteen van «slecht», «matig», «redelijk» tot «goed». De verwachting is dat het ROA de prognoses gaat differentiëren naar opleidingsniveau.

X Noot
3

ROA, 2014, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, Maastricht. Ook biedt een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg betere kansen op een baan dan in de beroepsopleidende leerweg.

X Noot
4

CPB, 2012, Loonongelijkheid Nederland stijgt. Vraag naar hoger opgeleiden stijgt verder; banen in het midden onder druk. CPB Policy brief nr. 6, Den Haag. De indeling van beroepen volgt de in internationaal verband meest gebruikte classificatie om beroepentussen landen te vergelijken. In het onderzoek wordt niet specifiek aandacht besteed aan de mbo-niveaus 2 en 3.

X Noot
5

Weel, B. ter, 2014, Weblog: nog een keer over het midden, http://www.economie.nl/weblog/nog-een-keer-over-het-midden. De werkloosheidspercentages voor de beroepsbevolking met niveau 2/3 bewegen wat sterker richting de werkloosheidspercentages van havo/vwo, maar liggen nog altijd beduidend lager dan de werkloosheidspercentages onder mensen uit de beroepsbevolking met een mbo-niveau 1 of basisschooldiploma.

X Noot
6

Zie hiervoor: Kamerstuk, 33 750 VIII, nr. 10. PIAAC omvat drie zogenoemde kernvaardigheden: taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen in digitale omgevingen.

X Noot
7

ROA, 2013, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, Maastricht.

Naar boven