Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat daklozen overleven in bossen (ingezonden 18 augustus 2015)

Antwoord van Staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 10 september 2015)

Vraag 1

Hoe reageert u op het bericht dat er door de economische crisis een nieuwe groep daklozen is ontstaan die geen beroep wil of kan doen op de bestaande opvang en daarom overleeft in bossen?1

Antwoord 1

Ik heb kennis genomen van het bericht. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Berckmoes-Duindam naar aanleiding van het bericht «Stichting wil betere hulp aan daklozen Amersfoort bieden», bleek uit de Monitor Stedelijk Kompas 2013 van het Trimbos-instituut dat dertig centrumgemeenten (71%) het signaal van een stijging van de groep daklozen zonder OGGZ problematiek herkenden. Zij constateren een toename van het aantal «nieuwe daklozen» en baseren hun inschattingen vooral op signalen uit het veld (97%). Op mijn verzoek heeft het Trimbos instituut een quickscan gedaan naar de problematiek en ondersteuning van mensen zonder OGGZ problematiek. De factsheet die op basis daarvan is opgesteld is beschikbaar op de website van het Trimbos instituut.2

In mijn brief van 15 juni 20153 heb ik aangegeven dat op basis van de per 1 januari 2015 geldende wetten personen met een hulpvraag op het gebied van inkomen, werk en maatschappelijke ondersteuning (waaronder dakloosheid) terecht kunnen bij een gemeente, die de mogelijkheid en de verplichting heeft om integraal naar de hulpvraag te kijken en op basis daarvan een passend ondersteuningsaanbod moet doen. Maatschappelijke opvang kan hier een onderdeel van zijn, maar is niet altijd de meest passende oplossing voor mensen wiens problemen bijvoorbeeld voornamelijk bestaan uit gebrek aan inkomen en huisvesting. Bij het onderzoek naar de hulpvraag en het komen tot een passend ondersteuningsaanbod spelen eigen kracht en mogelijkheden tot oplossingen binnen het netwerk van de cliënt een rol. Ook de mogelijkheid tot (het aanbieden van) alternatieve huisvesting kan worden meegewogen.

Navraag bij de gemeente Apeldoorn leert dat het hen bekend is dat er een aantal mensen mogelijk in het bos leven. De gemeente geeft aan dat het gaat daarbij om mensen gaat die veelal (aangeboden) zorg niet accepteren. Voor deze mensen wordt zoveel mogelijk naar andere oplossingen gezocht en wordt tevens een beroep gedaan op de cliënt om zelf huisvestingsmogelijkheden te onderzoeken. In de praktijk blijkt het voor deze mensen lastig om binnen hun eigen netwerk opgevangen te worden.

Vraag 2

Vindt u het acceptabel dat mensen in bossen moeten leven omdat ze door schuldenproblematiek en/of het inhouden van hun uitkering/ww hun woonruimte hebben verloren?

Antwoord 2

Nee.

Vraag 3

Heeft u zicht op de aard en de omvang van het probleem dat mensen die door schulden en verlies aan woonruimte dakloos worden zich in bossen of buiten de reguliere dak- en thuislozenvoorzieningen terugtrekken? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het precies? Zo neen, bent u bereid te onderzoeken wat de aard en omvang van het probleem is?

Antwoord 3

Landelijke gegevens over achterliggende problematiek bij aanmelding voor een opvangvoorziening zijn niet beschikbaar omdat dit niet (altijd) wordt geregistreerd. Daarom heb ik het Trimbos instituut gevraagd om hier onderzoek naar te doen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 signaleerde in 2013 71% van de centrumgemeenten een toename van het aantal «nieuwe daklozen». Uit de eerdergenoemde factsheet blijkt dat gegevens van de vier grote steden laten zien dat het voornamelijk gaat om mannen van ongeveer 36 jaar, met grote problemen op de leefgebieden huisvesting, financiën (inkomen en schulden) en dagbesteding. In de meeste andere steden zijn geen cijfers beschikbaar.

Vraag 4

Op welke wijze is er zicht op mensen die door schulden op straat komen te staan en die geen nieuwe vaste woon- of verblijfplaats vinden? Wiens primaire verantwoordelijkheid betreft dit?

Antwoord 4

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het zicht houden op de doelgroep als geheel, maar vooral om goed beleid te maken om te voorkomen dat mensen dakloos raken. Een instrument om dakloosheid te voorkomen is het maken van afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties over vroegsignalering van huurachterstand en mogelijke huisuitzettingen. Het is belangrijk dat gemeenten hierin een regierol vervullen om op die manier dakloosheid te voorkomen. Centrumgemeenten zijn aan de slag met nieuwe stedelijke kompassen, waarin het beleid ten aanzien van de maatschappelijke opvang en beschermd wonen wordt vastgelegd. Ook sociale wijkteams kunnen een rol spelen bij vroegsignalering van schulden en dreigende dakloosheid. Overigens blijkt uit de Monitor Stedelijk Kompas 2013 van het Trimbos-instituut dat 90% van de centrumgemeenten deze afspraken met woningcorporaties over het melden van huurachterstand al heeft, zodat met interventies huisuitzetting voorkomen kan worden. Uiteraard hebben burgers ook zelf een verantwoordelijkheid om zich bij problematische schulden en dreigende huisuitzetting te melden bij de gemeente om zo in aanmerking te komen voor hulp en ondersteuning.

Vraag 5

Welke preventieve maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat mensen in financiële problemen tijdelijk hun uitkering verliezen en daardoor hun huis? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 5

Het Ministerie van SZW stimuleert gemeenten om vanuit hun taak om schuldhulpverlening aan te bieden en vroegsignalering van schulden goed in te richten. Hoe eerder iemand in beeld is bij de gemeente, des te sneller kan hulp geboden worden. Het Ministerie van SZW doet dit onder andere door het financieren van de Leidraad Vroegsignalering van de NVVK, het ontwikkelen van de business cases preventie en vroegsignalering van schulden en het organiseren van een platformbijeenkomst om kennis over preventie en vroegsignalering van schulden te verspreiden tussen gemeenten.

Ik financier het ondersteuningsprogramma opvang en beschermd wonen van de VNG, dat centrumgemeenten ondersteunt bij het vormgeven van hun beleid rond maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Het voorkomen van dakloosheid is onderdeel van het gemeentelijk beleid rondom maatschappelijke opvang.

Vraag 6

Wordt het probleem dat beschreven wordt, herkend in andere regio’s van Nederland en welke parallellen of juist verschillen zijn te zien in preventie, aanpak en opvang?

Antwoord 6

Uit de factsheet van het Trimbos-instituut blijkt dat vooral in de vier grootste steden een problematische groei wordt ervaren en men al doende is een antwoord te ontwikkelen. In de meeste overige centrumgemeenten ziet men een toename van de doelgroep, maar leidt dit volgens de gemeenten (nog) niet tot problemen.

Uit de factsheet blijkt tevens dat hoe gemeenten omgaan met de doelgroep verschilt van gemeente tot gemeente en van dakloze persoon tot dakloze persoon. Wel zijn er beleidsmatig vier varianten te onderscheiden in de ondersteuning die ze bieden aan dakloze mensen zonder OGGZ-problematiek: Twee grote gemeenten hebben een specifiek aanbod voor de doelgroep. Zesentwintig centrumgemeenten hebben een breed ondersteuningsaanbod. Vijftien centrumgemeenten proberen zelfredzaamheid te stimuleren.


X Noot
1

De Stentor, «Daklozen overleven in bossen», 14 augustus 2015

X Noot
3

Kamerstuk 19 637 nr. 2012, Tweede Kamer, 18-06-2015

Naar boven