Vragen van het lid Voortman (GroenLinks) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport over het bericht dat de helft van de ziekenhuizen Ivf-behandelingen aan alleenstaande
vrouwen weigert (ingezonden op 23 juli 2015).
Antwoord van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 2 september
2015). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2999.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Helft ziekenhuizen weigert single vrouwen Ivf»?1
Vraag 2, 3 en 4
Deelt u de mening dat alleenstaande vrouwen in principe in elk ziekenhuis een In-vitrofertilisatie
behandeling (Ivf-behandeling) moeten kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Acht u het acceptabel dat ziekenhuizen bij Ivf-behandelingen onderscheid maken tussen
koppels en alleenstaanden? Zo ja, waarom?
Houdt een verschil tussen het beschikbaar stellen van Ivf-behandelingen voor koppels
en alleenstaanden in uw opvatting staande ten overstaan van de in Nederland geldende
wetgeving tegen discriminatie?
Antwoord 2, 3 en 4
Zie mijn antwoorden op Kamervragen 3 en 5 van het Kamerlid Arib (PvdA) (Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)
Vraag 5
Wat is uw oordeel over de praktijk dat sommige ziekenhuizen alleenstaande vrouwen
onderwerpen aan een psychologische en/of economische screening, en dit bij koppels
niet gebeurt? Kunt u bij uw antwoord op deze vraag ingaan op de uitlating van dhr.
Fauser, hoogleraar gyneacologie bij de UMC, die zegt dat hij veel kritiek kreeg toen
hij voorstelde ook koppels te screenen, omdat «dat zou te veel ingaan tegen de autonomie
om zelf te mogen beslissen over het krijgen van kinderen»?
Antwoord 5
Ook hierbij geldt dat er op basis van de Algemene wet gelijke behandeling geen onderscheid
gemaakt mag worden op grond van burgerlijke staat. Het protocol van de NVOG meldt
dat voor het afnemen van een algemene toets/beoordeling van allen (vrouwen of paren)
die zich voor IVF aanmelden met betrekking tot de geschiktheid tot het opvoeden van
het kind geen plaats is, vanwege het recht op privacy (privéleven) en zelfbeschikking.
Echter, een arts die IVF toepast is moreel medeverantwoordelijk voor het ontstaan
van leven en deze verantwoordelijkheid houdt in dat, bij toepassing van deze behandeling,
andere belangen dienen te worden meegewogen, zoals de toekomstige situatie van het
door IVF te verwekken kind. Dit is ook neergelegd in het protocol van de NVOG. Zijn
er aanwijzingen die de arts reden geven te vermoeden dat sprake kan zijn van een situatie
die het stellen van contra-indicaties zou rechtvaardigen, dan is een nadere multidisciplinaire
beoordeling aangewezen. Het uitsluiten van hulpvragers mag volgens het protocol niet
berusten op het particuliere oordeel van individuele hulpverleners.
Het is aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze dit geoperationaliseerd wordt.
Vraag 6
Deelt u de opvatting van hoogleraar Broekmans, die zegt: «Ht is geen medisch noodzakelijke
zorg, dus is het gerechtvaardigd dat een zorginstelling zegt: wij vinden dit een brug
te ver»?
Antwoord 6
Nee. Zie mijn eerdere antwoorden op vragen 3 en 5 van het Kamerlid Arib.
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)
Vraag 7
Zijn religieuze opvattingen, dan wel opvattingen over de ideale samenstelling van
het gezin, in uw ogen een argument dat ziekenhuizen mogen hanteren voor het weigeren
van Ivf-behandelingen? Zo ja, waarom?
Antwoord 7
Nee. Ook onderscheid bij het aanbieden of verlenen van diensten door zorginstellingen
op basis van godsdienst of levensovertuiging is niet toegestaan volgens de AWGB. Zie
ook mijn eerdere antwoorden.
Vraag 8
Bent u bereid in gesprek te treden met ziekenhuizen die Ivf-behandelingen weigeren
aan alleenstaanden en hen in dit gesprek aan te sporen tot het opheffen van ongelijke
behandeling tussen koppels en alleenstaanden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Nee, ik zie het niet als mijn rol om in gesprek te treden met individuele ziekenhuizen.
Ik zal in gesprek gaan met de NVOG over deze kwestie, maar zie het als taak van de
beroepsvereniging om het eigen protocol opnieuw onder de aandacht te brengen van de
beroepsbeoefenaren en ziekenhuizen wanneer het vermoeden bestaat dat deze onvoldoende
nageleefd worden.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Arib (PvdA),
ingezonden 22 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3287)