Vragen van de leden Rog en Omtzigt (beiden CDA) aan de Staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Financiën over de naheffingen bij scholengemeenschappen (ingezonden 23 september 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Wiebes (Financiën), mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 21 oktober 2014)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht «Megaheffing voor basisscholen om vergoeding overblijfouders»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u bekend met de naheffingen die door de Belastingdienst worden opgelegd aan scholengemeenschappen over de vrijwilligersvergoedingen voor overblijfouders? Klopt het dat naheffingen over de volledige naheffingstermijn van 5 jaar worden opgelegd?

Antwoord 2

De in het bericht geschetste problematiek is mij bekend. Over individuele gevallen kan ik in het kader van deze vragen geen nadere mededelingen doen.

Op grond van de vrijwilligersregeling kunnen geringe vergoedingen onbelast blijven als aan enkele voorwaarden wordt voldaan. Tijdens zijn controle kan de Belastingdienst constateren dat uitgekeerde vergoedingen aan overblijfouders niet voldoen aan deze voorwaarden. De beloning die niet voldoet aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling kan fiscaal worden gekwalificeerd als inkomen uit dienstbetrekking, dan wel als inkomen buiten dienstbetrekking. In beide gevallen gaat het dan om belast inkomen. Bij een dienstbetrekking wordt de naheffing van belasting en premie opgelegd aan de instelling. De Belastingdienst kan over de vijf afgelopen jaren corrigeren.

Vraag 3

Past deze gang van zaken in het idee van de participatiemaatschappij van het kabinet?

Antwoord 3

Het kabinet hecht er een groot belang aan dat mensen meedoen in de samenleving. Een van de mogelijkheden om mee te doen in de samenleving is het verrichten van vrijwilligerswerk. Ter bevordering van vrijwilligerswerk bestaat een fiscale vrijstelling voor werkzaamheden die bij bepaalde instellingen (zoals scholen) worden verricht. De vergoeding die de vrijwilliger ontvangt wordt dan niet als inkomen beschouwd. Aan de vrijstelling zijn echter wel voorwaarden verbonden, zoals een maximum van € 150 per maand en € 1.500 per jaar. Een andere voorwaarde is dat de vergoedingen niet vergelijkbaar zijn met beloningen die worden toegekend voor gewone, betaalde arbeid.

Vraag 4

Deelt u de mening dat een overblijfouder niet in dienstbetrekking is bij de school, maar vrijwilligerswerk doet waarvoor een vergoeding kan worden ontvangen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Toezicht op leerlingen tijdens de lunchpauze is niet per definitie vrijwilligerswerk; dat is alleen zo als aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling is voldaan. In dat geval is de beloning vrij van loon- en inkomstenbelasting.

Bij de overblijfouders die niet aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling voldoen, komt de vraag op of zij in dienstbetrekking staan tot het schoolbestuur. Dat hangt af van de feitelijke omstandigheden. Een dienstbetrekking is aanwezig als een gezagsverhouding bestaat tussen de overblijfouder en het schoolbestuur (of bijvoorbeeld de oudercommissie) en als er voor de ouder een plicht is om arbeid te verrichten, terwijl het schoolbestuur de plicht heeft om daarvoor een beloning te geven. Als de Belastingdienst een dienstbetrekking aanwezig acht, zal hij daarvoor bewijs dienen aan te dragen.

Als bij deze ouders geen sprake is van een dienstbetrekking wordt de te hoge vergoeding in de inkomstenbelasting belast als «resultaat uit overige werkzaamheden».

Vraag 5

Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst in voorkomende gevallen van mening is dat de ouders in dienstbetrekking zijn bij de school in plaats van dat zij resultaat zouden genieten bij een te hoge vrijwilligersvergoeding?

Antwoord 5

Zie het antwoord op vraag 4.

Vraag 6

Kunt u aangeven wat de richtlijnen zijn voor de vergoedingen die scholen aan overblijfouders en andere vrijwilligers mogen geven en op welke wijze zij dit dienen te verantwoorden?

Antwoord 6

De voorwaarden voor de vrijwilligersregeling zijn vermeld in het antwoord op vraag 3. Zoals blijkt uit de slotzin van dat antwoord mag geen sprake zijn van vergoedingen die vergelijkbaar zijn met beloningen die worden toegekend voor gewone, betaalde arbeid. De regeling geldt dus niet als er sprake is van een marktconforme vergoeding, omdat er anders een ongerechtvaardigde bevoordeling van overblijfouders zou ontstaan ten opzichte van andere mensen die betaald werk verrichten.

Omdat schoolbesturen van oudsher gewend zijn om de overblijfkrachten per uur (of per overblijfbeurt) te betalen, hebben enkele vrijwilligersorganisaties die actief zijn op het terrein van overblijven op school, in 2006 aan de Belastingdienst gevraagd of er een bedrag kon worden verbonden aan de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van een marktconforme beloning. De Belastingdienst heeft aan dat verzoek gehoor gegeven en meegedeeld dat ervan kan worden uitgegaan dat een vergoeding van ten hoogste € 4,50 per uur (voor vrijwilligers van 23 jaar en ouder) niet marktconform is. De toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit standpunt op 27 juni 2006 aan uw Kamer bekend gemaakt2. Dat bedrag geldt dus als bovengrens voor schoolbesturen die vergoedingen toekennen aan de hand van het aantal uitgeoefende overblijfbeurten. Als de schoolbesturen gebruik willen maken van de fiscale vrijstelling, dan zal in de financiële administratie een deugdelijke vastlegging moeten plaatsvinden waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling.

Vraag 7

Op welke wijze heeft u de afgelopen jaren gecommuniceerd over de regels met de scholen? Heeft u daarbij ook waarschuwingen uitgedeeld of zet u in op maximum boetes?

Antwoord 7

Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 is het uurbedrag vastgesteld op verzoek van, en meegedeeld aan, vrijwilligersorganisaties die actief zijn op het terrein van het overblijven op school3. Tevens is de informatie over de vrijwilligersvergoeding, inclusief het uurbedrag, opgenomen op de website van de Belastingdienst, en in het Handboek Loonheffingen. Verder kan nog worden gewezen op de voorlichtingsinzet die al is genoemd in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer4. Deze inzet is gericht op een juiste toepassing van de vrijwilligersregeling en niet op het opleggen van boetes. Dit neemt niet weg dat onjuiste toepassing van de regeling kan leiden tot een correctie in de loon- of inkomstenbelasting. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan de Belastingdienst daarbij een boete opleggen.

Vraag 8

Deelt u de mening dat het onderwijsgeld beter kan worden besteed dan aan naheffingen loonbelasting? Zo ja, is voorlichting aan scholengemeenschappen over de regels voor vrijwilligersvergoedingen dan niet een beter middel dan naheffingen die vijf jaar terug gaan?

Antwoord 8

Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, zijn de regels voor vrijgestelde vrijwilligersvergoedingen bekendgemaakt, en is de informatie daarover van de Belastingdienst voor iedere school beschikbaar.

Vraag 9

Bent u bereid in gesprek met de Belastingdienst hierover te gaan? Zo ja, bent u tevens bereid te bevorderen dat de opgelegde boete wordt ingetrokken of verminderd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

Gezien het bovenstaande zie ik daarvoor geen aanleiding.


X Noot
1

RTL.nl, 20 september 2014

X Noot
2

Kamerstuk 30 406, nr. 17.

X Noot
3

Het ging daarbij concreet om het Instituut voor Ontwikkeling Schoolkinderopvang en de organisaties Brood &Spelen en Broodje Over.

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2003–2004, nr. 1363.

Naar boven