Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de Staatssecretaris en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat gemeenten aandringen op meer beleidsvrijheid bij fraudebestrijding (ingezonden 21 mei 2015).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 18 juni 2015)

Vraag 1, 2 en 3

Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat 80% van de wethouders genoeg heeft van uw strenge regels voor mensen met een bijstand?1

Bent u het eens met een overgrote meerderheid van de wethouders die vindt dat er onvoldoende ruimte is voor het maken van een lokale afweging bij het opleggen van maatregelen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, hoeveel ruimte biedt artikel 18 van de Participatiewet voor het maken van lokale afwegingen?

Hoe verhoudt de beleidsvrijheid voor gemeenten in de uitvoering van de Participatiewet zich met de strenge en uniforme regels voor het opleggen van verplichtingen en sancties? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo ja waarom?

Antwoord 1, 2 en 3

Gemeenten willen rekening houden met de specifieke omstandigheden van een burger die bijstand ontvangt. De Participatiewet biedt daartoe ruimte. In het bericht van Binnenlands Bestuur gaat het enerzijds om maatregelen bij het niet nakomen van verplichtingen en anderzijds om boetes bij het overtreden van de inlichtingenplicht.

In het laatste geval gaat het specifiek om het opleggen van een sanctie ingevolgde de Fraudewet. Het bestrijden van fraude met sociale uitkeringen is van algemeen belang. Met het oog op rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is een zekere uniformiteit in het sanctiebeleid gewenst. Daarbij blijft er voldoende ruimte voor gemeenten over voor maatwerk, waarbij in individuele gevallen tot een passende sanctie kan worden gekomen. Met de voorgenomen aanpassingen van wet- en regelgeving in de Fraudewet krijgen gemeenten meer ruimte om bij de bepaling van de op te leggen boete rekening te houden met de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) omstandigheden van betrokkene. Ook is het kabinet voornemens om in meer situaties de mogelijkheid te bieden een waarschuwing te geven in plaats van een boete. Daarnaast zijn in de meeste gevallen de boetehoogtes aanzienlijk lager dan voorheen. Hiermee is gewaarborgd dat gemeenten maatwerk kunnen leveren.

Naast het opleggen van boetes in het geval van fraude is het maatregelenbeleid een ander instrument in de Participatiewet. Een maatregel is een tijdelijke verlaging van de uitkering indien een belanghebbende zich niet aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen houdt. De bijstand is een vangnet voor mensen die (tijdelijk) niet zelf in de kosten van het bestaan kunnen voorzien. Daar horen duidelijke spelregels bij, zoals onder meer opgenomen in artikel 18 van de Participatiewet. Bij de totstandkoming van het maatregelenbeleid is mogelijk gemaakt dat gemeenten altijd de afwegingsruimte hebben om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van mensen en eigenstandig een afweging kunnen maken over het al dan niet opleggen van maatregelen.

Zo heeft het College van B&W met de Participatiewet uitdrukkelijk de beleidsruimte gekregen om via een verordening de duur van een maatregel (binnen bepaalde marges) vast te stellen. Het is ook de plicht van het college om in het individuele geval te beoordelen of het niet nakomen van een geharmoniseerde arbeids- en re-integratieverplichting verwijtbaar is. Ook is expliciet in de Participatiewet opgenomen dat een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel door het college wordt afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar het oordeel van het college, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. Juist deze afstemming op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, is bij uitstek het beleidsterrein van het college. Ook biedt de wet de mogelijkheid tot inkeer. Dit impliceert dat de maatregel kan worden herzien zodra uit de houding en gedrag van de uitkeringsgerechtigde ondubbelzinnig blijkt dat hij de geharmoniseerde arbeidsverplichtingen weer nakomt.

Ik ben van mening dat de Participatiewet op deze manier een juist evenwicht biedt tussen enerzijds het wettelijke kader van de maatregelen en anderzijds individueel maatwerk.

Vraag 4 en 5

Wat is uw reactie op het standpunt van veel wethouders dat het met de huidige regels lastig is om echte fraudeurs te scheiden van mensen die een foutje maken? Wat vindt u van het feit dat de maatschappelijke kosten van sancties vaak groter zijn dan de baten?2

Is bekend welke extra maatschappelijke kosten er jaarlijks worden gemaakt door sancties en maatregelen? Zo ja, om welk bedrag gaat het? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?

Antwoord 4 en 5

Gemeenten zijn gehouden uitvoering te geven aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014 over de Fraudewet (ECLI:NLCRVB: 2014:3754). Dit betekent dat zij bij de bepaling van de boetehoogte een onderscheid moeten maken in opzet, grove schuld en alle andere gevallen (al dan niet met verminderde verwijtbaarheid). Bij fraude met kleine bedragen en als de omstandigheden daar aanleiding toe geven, moeten gemeenten lagere boetes opleggen dan voorheen. Bij opzettelijke fraude blijft het mogelijk boetes tot 100% van het benadelingsbedrag op te leggen.

Of het opleggen van sancties en maatregelen leidt tot extra maatschappelijke kosten is bij het kabinet niet bekend. Het kabinet vindt het een belangrijk principe dat fraude niet mag lonen. Dit betekent dat gemeenten de ten onrechte ontvangen uitkeringen moeten terugvorderen. Dit heeft een preventieve werking en draagt bij aan het bevorderen van het draagvlak voor de sociale zekerheid.

Vraag 6

Waarom vindt u het rechtvaardig om wel van bovenaf te bepalen wanneer gemeenten welke sancties op moeten leggen, maar vindt u het niet nodig om in te grijpen als mensen met een bijstandsuitkering worden geïntimideerd en uitgebuit?3

Antwoord 6

De Participatiewet is een gedecentraliseerde wet, waarbij gemeenten op diverse onderdelen beleidsvrijheid hebben en maatwerk kunnen bieden. Dit betekent dat er op landelijk niveau spelregels worden vastgelegd die gemeenten uitvoeren, nader kunnen uitwerken of kunnen afstemmen op individuele omstandigheden van belanghebbenden. Zowel in het kader van boetes bij fraude als maatregelen bij het niet nakomen van verplichtingen zijn een zekere uniformiteit en kaderstellende normen gewenst. De decentrale uitvoering van de Participatiewet betekent ook dat ik niet treed in individuele gevallen die spelen tussen een gemeente en bijstandgerechtigden. Dat heb ik reeds aangegeven bij de beantwoording van de Kamervragen waarnaar in de vraag wordt verwezen.4

Vraag 7

Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeenten en de Kamer zo snel mogelijk over de uitkomst te informeren?

Antwoord 7

Het kabinet zal in haar overleg met gemeenten en de VNG blijvend aandacht vragen voor een correcte uitvoering van de wettelijke bepalingen en gemeenten wijzen op de beleidsruimte die de wet hen biedt.


X Noot
3

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2351

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2351

Naar boven