Vragen van het lid Recourt (PvdA) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het in vreemdelingenbewaring nemen van bezetters Maagdenhuis (ingezonden 21 april 2015).

Antwoord van Staatssecretaris Dijkhoff (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 9 juni 2015). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2245.

Vraag 1

Kent u het bericht «Twee bezetters Maagdenhuis nog vast in vreemdelingenbewaring»? Klopt dit bericht?1

Antwoord 1

Ja. Inmiddels zijn alle betrokkenen in vrijheid gesteld nadat hun identiteit is vastgesteld.

Vraag 2, 3, 4, 5, 6

Is het enkel niet bekend maken van de identiteit voldoende grond om iemand in vreemdelingenbewaring te stellen?

Zo nee, welk criterium dient de vreemdelingenpolitie in acht te nemen en zal de rechter aan toetsen? Op basis van welke jurisprudentie?

Zo ja, hoe verhoudt het toepassen van vreemdelingenbewaring bij een persoon die zich niet wil identificeren zich tot het verbod van detournement de pouvoir?

Is de maatregel van vreemdelingenbewaring louter als reactie op een handelen in strijd met de wet op de identificatieplicht proportioneel?

Hoe verhoudt het in vreemdelingenbewaring stellen van iemand die zich niet wil identificeren zich tot de in het Wetboek van Strafvordering gegeven bevoegdheid tot ophouding ter identificatie?

Antwoord 2, 3, 4, 5, 6

Voor de beantwoording van deze vragen is noodzakelijk de verschillende wettelijke verplichtingen in beschouwing te nemen. Vooropgesteld moet worden dat volgends de Nederlandse wet eenieder zich dient te identificeren als de politie daar binnen de grenzen van haar taak om vraagt. Deze wettelijke verplichting kent geen uitzondering voor gevallen waarin personen aan het demonstreren zijn. Indien een persoon zich niet kan of wil identificeren is dit een strafbaar feit, zoals neergelegd is in artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht, en diegene kan bovendien worden meegenomen naar het bureau teneinde de identificatie voort te zetten. De termijn waarbinnen een persoon kan worden vastgehouden op het bureau kan met het oog op de identificatie worden verlengd tot in totaal 12 uur.

De hiervoor beschreven bevoegdheden op basis van de Wet op de identificatieplicht en het Wetboek van Strafrecht zijn complementair aan de bevoegdheden uit de Vreemdelingenwet 2000. Als een persoon zich niet wil identificeren, mag de Politie daaruit in beginsel afleiden dat de persoon in kwestie daarmee de uitoefening van de Vreemdelingenwet 2000 tracht te frustreren. Het frustreren van de vaststelling van de identiteit kan daarom binnen het vreemdelingentoezicht aanleiding zijn om maatregelen toe te passen, zoals vreemdelingenbewaring, om het onderzoek naar de identiteit van de persoon voort te zetten. Het zou immers de uitoefening van het vreemdelingentoezicht vrijwel onmogelijk maken indien een vreemdeling door simpelweg niet mee te werken aan identificatie zou kunnen voorkomen dat het vreemdelingentoezicht op hem van toepassing is.

Ik hecht er aan daarbij op te merken dat bij de afweging om wel of geen maatregelen van vreemdelingentoezicht toe te passen, de overheid zich niet mag laten leiden door uiterlijke kenmerken. Selectie op uiterlijke kenmerken is immers in strijd met het discriminatieverbod.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in één situatie een uitzondering aangenomen op de regel dat onderzoek in het kader van de vreemdelingenwet gerechtvaardigd is als de persoon iedere medewerking aan de vaststelling van zijn identiteit weigert. Als om de identificatie wordt gevraagd bij de deelname aan een demonstratie, moet de politie er rekening mee houden dat de demonstrant bij een ordemaatregel als deze, soms hun identiteit niet bekend willen maken om redenen die geen enkel verband houden met het niet respecteren van de bepalingen van de vreemdelingenwet (Raad van State, 1 februari 2012, 201108656/1/V3). De politie zal in die gevallen, vóór zij maatregelen uit het vreemdelingenrecht toepast, moeten vaststellen of uit andere aanwijzingen blijkt dat zich tussen de demonstranten ook niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen bevinden.

Bij de ontruiming van het Maagdenhuis meende de politie voldoende aanwijzingen te hebben voor de conclusie dat er sprake was van vermenging met personen op wie de vreemdelingenpolitie een toezichthoudende taak had. De politie had vastgesteld dat er zich ook buitenlandse studenten in de groep bevonden. De politie achtte het daarnaast mogelijk dat er zich tussen de bezetters vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden, gezien eerdere ervaringen van de politie bij het ontruimen van kraakpanden in de omgeving van het Maagdenhuis.

De rechter heeft bij uitspraken van 30 april 2015 (o.a. kenmerk AWB 15/7645) geoordeeld dat de door de politie aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om het vermoeden te rechtvaardigen dat zich tussen de personen die bij de ontruiming van het Maagdenhuis werden aangetroffen, ook vreemdelingen bevonden die niet rechtmatig in Nederland waren. Er is in de meeste gevallen een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vreemdelingenbewaring, variërend van € 105,– tot € 315,–. De rechter heeft niet geoordeeld dat sprake is van misbruik van bevoegdheden.

Deze uitspraak is teruggekoppeld aan de politie zodat in toekomstige gevallen met inachtneming van deze uitspraak wordt gehandeld. Ook zal in de opleiding en nascholing van de hulp Officieren van Justitie aandacht worden besteed aan de maatstaf die is gegeven in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak.

Vraag 7

Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?

Antwoord 7

Ja.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Jasper van Dijk en Gesthuizen (beiden SP), ingezonden 20 april 2015 (vraagnummer: 2015Z07201).


X Noot
1

Nu.nl, 17 april 2015

Naar boven