Vragen van het lid Beertema (PVV) aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de onheuse bejegening van Israël in de geschiedenismethode «Geschiedeniswerkplaats vmbo-kgt 4 examenboek» van Noordhoff Uitgevers (ingezonden 29 mei 2015).

Antwoord van Staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 3 juni 2015)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Dutch textbook: Jews murdered Arabs, Begin was a terrorist»1 waarin een zeer vertekend beeld wordt geschetst van de geschiedenis van Israël?

Antwoord 1

Ja, ik ben bekend met dit bericht.

Vraag 2

Deelt u de mening dat Israël stelselmatig wordt neergezet als agressor in de betreffende geschiedenismethode?

Antwoord 2

In Nederland schrijft de overheid in de kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s voor wat leerlingen op hoofdlijnen moeten kennen en kunnen. Uitgevers werken dit verder uit in lesmethodes. Ik wil dan ook terughoudend zijn in het geven van een oordeel over individuele methodes. In tegenstelling tot wat er in de berichtgeving te lezen was, keurt het Ministerie van OCW in Nederland methodes niet goed of af.

In algemene zin vind ik het belangrijk dat leerlingen een gebalanceerde mening leren vormen, zeker over dit soort gevoelige kwesties. In eerste instantie zijn leraren daarbij aan zet. Dat doen zij door met hun leerlingen hierover het gesprek te voeren, maar ook door een methode te kiezen die een historisch juiste weergave van de werkelijkheid geeft. Op die manier leren zij hun leerlingen om uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet te treden vanuit de fundamentele waarden van onze democratische rechtstaat, zoals het gelijkheidsbeginsel en maatschappelijke normen van tolerantie en respect.

Het is van belang dat een methodemaker feiten en kwalificaties op een correcte manier uitbalanceert. Ik besef dat we daarmee een grote verantwoordelijkheid leggen bij de methodemakers en onze leraren voor de klas. Ik constateer tegelijkertijd dat er mensen zijn die de feiten en kwalificaties van de desbetreffende methode niet in balans vinden. Desalniettemin is het niet aan mij om een lesmethode inhoudelijk te beoordelen en ik ga deze dan ook niet goed- of afkeuren. Het is aan de methodemaker om een goede leidraad voor de leraar te creëren waarmee hij het gesprek kan aangaan in de klas. Dat dit zorgvuldig moet gebeuren, staat wat mij betreft buiten kijf.

Vraag 3

Deelt u de mening dat deze geschiedvervalsende praktijken bijdragen aan vijandigheid jegens de Israëlische staat en zelfs aan groeiend antisemitisme in de straten van Nederland?

Antwoord 3

Zoals aangegeven vind ik het niet opportuun om een oordeel te vellen over deze specifieke methode. Het is duidelijk dat er vanuit Israël bezwaren zijn tegen de inhoud van deze methode en ik heb ook met de Israëlische Minister van onderwijs over zijn zorgen gesproken. Het is aan hen om eventueel aan de bel te trekken bij de desbetreffende uitgeverij en het gesprek aan te gaan over deze weergave van de geschiedenis en de daarbij gebruikte kwalificaties. Dit soort signalen bieden uitgevers en leraren de gelegenheid nog eens kritisch te kijken naar de vraag of op deze manier het juiste beeld wordt geschetst.

Vraag 4

Deelt u de mening dat studiemateriaal aangaande Israël per definitie gevrijwaard moet zijn van vooringenomenheid? Hoe denkt u dat te kunnen bewerkstelligen?

Antwoord 4

Niet alleen voor dit specifieke onderwerp, maar voor alle onderwerpen geldt dat ze gevrijwaard moeten zijn van vooringenomenheid. Een van de onderwijsdoelen die voor alle vakken en sectoren in het vmbo geldt, is dat leerlingen leren informatie te beoordelen op betrouwbaarheid, representativiteit en bruikbaarheid en dat zij informatie leren verwerken en benutten.2 Om historische bronnen hierop te kunnen toetsen, is het nodig dat leerlingen een gebalanceerd beeld van de werkelijkheid gepresenteerd krijgen.


X Noot
2

Examenprogramma geschiedenis en staatsinrichting vmbo (preambule).

Naar boven