Vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het draagvlak voor legalisering van softdrugs (ingezonden 2 april 2015)

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 30 april 2015).

Vraag 1

Bent u bekend met het onderzoek «Drugsbeleid» van EenVandaag waar 29.131 leden van het EenVandaag Opiniepanel aan hebben meegedaan?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u bekend met het feit dat 56 procent van de deelnemers vindt dat u experimenten met de organisatie van wietteelt door gemeenten zou moeten toestaan?

Antwoord 2

Ik heb kennis genomen van dit percentage.

Vraag 3, 4, 5

Klopt het dat u net als uw ambtsvoorganger geen ruimte ziet voor de experimenten met de teelt en verkoop van wiet die lokale bestuurders hebben ingediend?

Bent u bereid om experimenten met gereguleerde wietteelt toe te laten met als doel de belangen van de volksgezondheid, de openbare orde, de algemene veiligheid van personen en goederen of de rechtszekerheid beter te waarborgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Welke alternatieven biedt u om de huidige problemen op te lossen?

Hoe en op welke termijn gaat u de problemen met straatoverlast, illegale drugshandel en branden door wietteelt oplossen?

Antwoord 3, 4, 5

Ik onderschrijf de ernst van de problematiek. Met de burgemeesters ben ik dan ook van mening dat deze problematiek moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problemen geconfronteerd zien. De voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van overlast en criminaliteit blijft van groot belang.

In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het op dit moment niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden2, zijn nog steeds van toepassing.

Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» volgt dat ongeveer 80 tot 90% (tussen de 78 en 91 procent of tussen de 86 en 95 procent, afhankelijk van de gebruikte definitie van gebruik door niet-ingezetenen) van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export.

Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden3. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.

De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben Openbaar Ministerie en politie er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt beter aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.


X Noot
1

EenVandaag Opiniepanel, 31 maart 2015 (http://www.eenvandaag.nl/uploads/doc/1VO-Softdrugs-mrt2015.pdf)

X Noot
2

Kamerstuk 24 077, nr. 316

X Noot
3

Kamerstuk 24 077, nr. 339

Naar boven