Vragen van het lid Groot (PvdA) aan de Staatssecretaris van Financiën over het effect van de Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers, die per 1 januari 2015 van kracht zijn (ingezonden 5 februari 2015).

Antwoord van Staatssecretaris Wiebes (Financiën) (ontvangen 4 maart 2015)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht in Metro van 21 januari jongstleden, over het effect van de nieuwe Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kent u de doelen van de campagne EU VAT action, die zich verzet tegen de nadelige effecten van de Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers?2

Antwoord 2

Ja.

Vraag 3 en 4

Wat vindt u ervan dat sommige kleine ondernemers aangeven hun onderneming te staken, omdat ze niet langer kunnen voldoen aan de administratieve lasten die deze regels van hen vragen?

Zou bij de implementatie van de richtlijn geen rekening moeten worden gehouden met de disproportionele last die de wetgeving legt op kleine ondernemers?

Antwoord 3 en 4

In 2008 hebben de lidstaten van de EU een aantal wijzigingen aangebracht in de BTW-richtlijn wat betreft de btw-heffing over diensten binnen de EU.3 Bij die gelegenheid is ook in de BTW-richtlijn4 vastgelegd dat met ingang van 1 januari 2015 de plaats van dienstregels worden gewijzigd voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten die worden geleverd aan particulieren in een andere lidstaat. Sinds 1 januari jl. wordt de btw over bedoelde diensten geheven op de plaats waar die afnemende consument woont.

Door deze wijziging ondervinden consumenten in een lidstaat voor deze diensten hetzelfde btw-tarief, ongeacht of de leverancier in die lidstaat of enige andere (lid)staat is gevestigd. Met de nieuwe plaats van dienstregels wordt ook aangesloten bij het uitgangspunt van de btw dat wordt geheven waar de consumptie plaatsvindt.

Voor ondernemers die telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten aanbieden betekenen de nieuwe regels dat zij btw verschuldigd worden in alle lidstaten waar hun diensten door niet-belastingplichtige consumenten worden afgenomen. Op EU-niveau is men van meet af aan zich ervan bewust geweest dat dit voor de desbetreffende bedrijven een toename van de administratieve lasten zou betekenen. Ondernemers moeten bij de nieuwe regels vaststellen in welke lidstaat hun particuliere afnemers woonachtig zijn. Vervolgens moeteen zij aan al de desbetreffende lidstaten btw afdragen tegen het daar geldende tarief.

Met betrekking tot de aangifte en betaling van btw in andere lidstaten is er in de BTW-richtlijn met de zogenoemde mini-one-stop-shop (MOSS) een oplossing gecreëerd. Via de MOSS kan de ondernemer in de eigen lidstaat langs digitale weg btw-aangifte doen en de verschuldigde btw betalen voor de diensten in andere EU-lidstaten. De nationale belastingdienst zorgt er vervolgens voor dat de andere EU-lidstaten de aldaar verschuldigde btw en de bijbehorende informatie uit de aangifte krijgen. Met het oog op de adequate uitvoering zijn in 2012 en 2013 nog twee EU-verordeningen op dit gebied tot stand gekomen die zich richten op de technische en procesmatige aspecten van aangifte doen via de MOSS.5

Daarnaast is er in 2013 een Uitvoeringsverordening tot stand gekomen met nadere bepalingen voor het vaststellen van de plaats waar de afnemer van bedoelde diensten woont.6 Deze bepalingen zijn door de Commissie met behulp van de lidstaten en het bedrijfsleven toegelicht in zogenoemde «explanatory notes», die zijn verschenen in 26 talen.7 Aan de hand daarvan kunnen de desbetreffende ondernemers hun eigen processen inrichten c.q. wijzigen.

Het gaat hierbij in alle gevallen om Europese regelgeving waarbij de Nederlandse overheid niet de mogelijkheid heeft voor afwijkend nationaal beleid.

Vanuit de uitvoering hebben mij overigens geen directe signalen bereikt dat er ondernemers zijn die vanwege de nieuwe regels hun activiteiten staken of geen diensten meer binnen de EU verrichten. Wel heb ik in januari 2015 van de ondernemingsorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland een brief ontvangen waarin wordt aangegeven dat uit hun ledenkring het signaal komt dat de wijzigingen als problematisch worden ervaren. Ook wordt in die brief aangegeven dat van kleine ondernemers is vernomen dat de extra rompslomp en kosten zelfs reden zou zijn om het aanbieden van grensoverschrijdende diensten te staken.

Vraag 5 en 6

Bent u bereid, naar voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk, in overleg met betrokken partijen, te kijken naar oplossingen voor de getroffen ondernemers?

Bent u bereid om een ondergrens in te stellen, waaronder ondernemers vrijgesteld zijn van aangifte volgens deze Europese regels?

Antwoord 5 en 6

Ik ben uiteraard bereid met betrokken partijen te overleggen over door hen gesignaleerde problemen bij de invoering van de nieuwe regelgeving. Wanneer ik behulpzaam kan zijn bij het nog toegankelijker maken van de informatie ben ik dat graag. Daarover wordt ook overleg gestart met VNO-NCW en MKB-Nederland.

Zoals hiervoor is opgemerkt gaat het echter om regels die zijn vastgelegd in de BTW-richtlijn en een aantal uitvoerings- en commissieverordeningen. Een aanpassing zou daarom alleen mogelijk zijn in Europees verband. Nationaal is daarvoor geen beleidsruimte. Dat geldt ook waar het gaat om het eventueel vaststellen van een ondergrens, waaronder ondernemers vrijgesteld zijn van belasting.

In het Verenigd Koninkrijk is er in de uitvoerende sfeer een regeling getroffen die ondernemers enigszins tegemoet komt wat betreft de eisen waaraan zij voor de controle van de nationale Belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk moeten voldoen om vast te stellen in welke lidstaten hun particuliere afnemers zijn gevestigd. Deze regeling geldt echter alleen voor het eerste halfjaar van 2015 en biedt strikt genomen aan de desbetreffende ondernemers geen volledige zekerheid. Het gaat hier immers om btw die in een andere lidstaat verschuldigd is en daarover heeft alleen die lidstaat de zeggenschap. Ik meen daarom dat een duurzame oplossing beter kan worden gezocht in het nog toegankelijker maken van de eerder reeds door de Belastingdienst verstrekte informatie. In hoeverre hieraan behoefte bestaat zal blijken uit het binnenkort te starten overleg met VNO-NCW en MKB-Nederland.


X Noot
3

Richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst (Pb EU L 44 van 20 februari 2008)

X Noot
4

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb EU L 347 van 11 december 2006)

X Noot
5

Verordening (EU) nr. 967/2012 van de Raad van 9 oktober 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft de bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen (Pb EU L 290 van 20 oktober 2012); en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 815/2012 van de Commissie van 13 september 2012 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EU)nr. 904/2010 van de Raad wat betreft bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen (Pb EU L 249 van 14 september 2012

X Noot
6

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1042/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft de plaats van een dienst (Pb EU L 284 van 26 oktober 2013)

Naar boven