Vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (beiden Groep Bontes/Van Klaveren) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Oostenrijkse islamwet (ingezonden 12 december 2014).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 10 februari 2015)

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Oostenrijk werkt aan islamwet»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Deelt u de visie dat de financiering van islamitische instellingen vanuit het buitenland aan banden moet worden gelegd, onder andere om terrorisme en extremisme tegen te gaan? Zo neen, waarom niet?

In hoeverre bent u, in navolging van de Oostenrijkse regering, van mening dat imams die salaris ontvangen van buitenlandse financiers niet meer binnen de nationale landsgrenzen mogen werken?

Antwoord 2 en 3

In de kabinetsreactie op het briefadvies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) «De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen», d.d. 25 september jl. (Kamerstuk 29 614, nr. 35), onderschrijft het Kabinet de constatering van de RMO dat elke geloofsgemeenschap de vrijheid heeft financiering aan te trekken, zowel van binnen als buiten de Nederlandse grenzen, ten behoeve van een moskee, kerk of tempel. Het als zodanig verbieden van buitenlandse financiering van geloofsuitoefening is niet aan de orde, behalve voor zover er sprake is van financiering van geweldsuitoefening of onrechtmatige dan wel criminele praktijken. Financiering van gebedshuizen door organisaties die op de EU-lijst van terroristische organisaties staan is onmogelijk, omdat hun financiële tegoeden worden bevroren. De Nederlandse overheid speelt vanwege het recht op vrijheid van godsdienst geen rol bij het aannamebeleid van imams door moskeebesturen, op voorwaarde dat de Nederlandse regels en wetten worden nageleefd.

Vraag 4 en 5

Ziet u in dat een islamwet, zoals die nu in Oostenrijk komt, er voor zou kunnen zorgen dat onder meer de invloed van de Turkse staat op Nederland kan worden aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten?

Bent u bereid de genoemde elementen uit de Oostenrijkse islamwet over te nemen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 4 en 5

In Oostenrijk is de relatie tussen kerk en staat anders vormgegeven dan in Nederland. Er zijn religieuze gemeenschappen met een erkende status, die onder meer recht hebben op overheidssubsidie voor hun interne aangelegenheden. Het Oostenrijkse wetsvoorstel introduceert nu het afzien van buitenlandse financiering als voorwaarde voor erkenning door de overheid.

Binnen het Oostenrijkse systeem biedt het wetsvoorstel dus de mogelijkheid buitenlandse geldstromen aan banden te leggen. Dit is erop gebaseerd dat aan de status van «erkend geloof» rechten zijn verbonden (onder meer subsidie voor bouw gebedshuizen en betaling van voorgangers), maar dat dit ook plichten met zich meebrengt. Het wetsvoorstel voegt aan deze plichten het verbod op buitenlandse financiering toe.

Binnen de Nederlandse context, waar kerk en staat op grotere afstand van elkaar staan, ook financieel, is dit als zodanig niet toepasbaar. Van een verbod op buitenlandse financiering kan pas sprake zijn bij het door de overheid aanbieden van financiering van de interne aangelegenheden van een religieuze gemeenschap. Daarnaast moet bedacht worden dat het Oostenrijks wetsvoorstel geen absoluut verbod van buitenlandse financiering betekent. Binnen het Oostenrijkse systeem kunnen alleen erkende geloven op buitenlandse financiering worden aangesproken.

Voor wat betreft de invloed van Turkije in Nederland worden op initiatief van Nederland gesprekken gevoerd met de Turkse autoriteiten, om tot nadere afspraken te komen over de ambities en invloed vanuit de Turkse overheid richting de Turkse gemeenschap in Nederland. Van onze kant wordt bij deze gesprekken steeds aangedrongen op transparantie.

Naar boven