Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 1234 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 1234 |
Bent u bekend met het bericht «Geen uitleg over hoge tarieven»?1
Hoe beziet u de uitspraak van het Gerechtshof van Amsterdam dat de hoogte van het instellingscollegegeld getoetst mag en kan worden door de burgerlijk rechter?2 Kunt u de mogelijke implicaties van deze uitspraak toelichten?
Een groep (aspirant-)studenten verenigd in de Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU) heeft in 2012 een zaak aangespannen bij de civiele rechter. Inhoudelijk gaat het om de hoogte van het instellingscollegegeld tweede studies en de onderbouwing ervan door de instellingen. Dit bovengenoemde arrest van het Gerechtshof Amsterdam is een tussentijds arrest. Het betreft geen inhoudelijke uitspraak over de zaak maar richt zich op de vraag of SCAU in haar vordering kan worden ontvangen.
Het Gerechtshof is van oordeel dat een (aspirant-)student alleen beroep kan instellen bij het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) als er sprake is van een besluit van de instelling dat op enig rechtsgevolg is gericht, en dat daarvan bij deze aspirant-studenten geen sprake is. Omdat het Hof van oordeel is dat er ook voor aspirant-studenten een goede rechtsbescherming moet zijn, heeft het Hof als restrechter aspirant-studenten ontvangen in hun vorderingen. De universiteiten zijn daarentegen van oordeel dat voor aspirant-studenten een externe beroepsmogelijkheid openstaat bij het CBHO. Zij hebben om die reden tegen dit tussenarrest cassatie ingesteld.
Het gaat in deze zaak om een principe-uitspraak over de ontvankelijkheid van de vorderingen van SCAU. Ik vind het van groot belang dat er een adequate – goede en snelle – rechtsgang bestaat voor de studenten en aspirant-studenten. Ik wacht met belangstelling het arrest van de Hoge Raad af en zal dat vanuit dat perspectief op eventuele implicaties bezien.
Deelt u de mening dat het instellingscollegegeldtarief voor een tweede studie afdoende moet worden gemotiveerd, zoals het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) ook al onderschreef3 door het opgelegde instellingscollegegeldtarief te vernietigen, om zo transparantie voor studenten over de kosten van een studie te waarborgen? Zo nee, waarom verschilt u van mening?
Ik deel de mening met het CBHO dat het instellingscollegegeld tweede studies afdoende moet worden gemotiveerd. Op 7 maart 2014 heb ik daarom ook een brief gestuurd aan de hogescholen en universiteiten, over het belang van heldere informatie over de hoogte en motivering van het instellingscollegegeld van tweede studies. Ik heb de instellingen erop gewezen dat het College van Bestuur hierover duidelijke informatie moet geven, zowel aan de medezeggenschap als aan studenten.
Welke maatregelen neemt u om onderwijsinstellingen aan te moedigen om gevolg te geven aan de uitspraak van het Gerechtshof en het CBHO en de hoogte van het instellingscollegegeld te onderbouwen?
In mijn eerdergenoemde brief van 7 maart 2014 aan de hogescholen en universiteiten heb ik ook aangekondigd dat ik onderzoek zal doen of de hoogte en motivering van het instellingscollegegeld bij de instellingen inderdaad voldoende gewaarborgd zijn, en dat ik de resultaten hiervan zal betrekken bij mijn beleidsreactie op de derde rapportage van de monitor beleidsmaatregelen.
Ik heb dit onderzoek uitgezet. Indien hieruit blijkt dat ook na bovengenoemde brief de hoogte en onderbouwing van het instellingscollegegeld niet bij alle instellingen door studenten te achterhalen is, dan wel dat dat zeer moeilijk is, zal ik daarover in gesprek gaan met de Vereniging Hogescholen en VSNU. Afhankelijk van de uitkomst van dat overleg zal ik bezien of, en zo ja welke verdere maatregelen nodig zijn. Dit kan bijvoorbeeld zijn het verplicht stellen van transparantie over hoogte en opbouw van het instellingscollegegeld op de websites van de instellingen of in het uiterste geval het aanscherpen van de regelgeving over transparantie van het instellingscollegegeld. Als de informatie bij de instellingen tekort blijft schieten is een uiterste maatregel om uiteindelijk het instellingscollegegeld te maximeren. Over het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zal ik u uiterlijk 1 maart a.s. informeren.
Herkent u de signalen, zoals die ook naar voren kwamen uit een inventarisatie van de PvdA, dat volgens studenten de opbouw van het instellingscollegegeld niet transparant is?
Herinnert u zich de motie van de leden Mohandis/Rog?4 Zo ja, op welke wijze heeft u voldaan aan het verzoek om de mogelijkheden én effecten van maximering van de collegegeldtarieven voor de tweede studie inzichtelijk te maken?
In de motie Mohandis/Rog (Kamerstuk 33 519, nr.5 wordt gevraagd wat de mogelijkheden en effecten zijn van maximering van het instellingscollegegeld voor de tweede studie zijn.
Uit de informatie van de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen van 2013 (Kamerstuk 24 724, nr. 121) blijkt dat sprake is van een grote differentiatie in de hoogte van de instellingscollegegelden voor tweede studies. In mijn aanbiedingsbrief van deze monitor heb ik destijds aangegeven dat ik geen aanleiding zie het instellingscollegegeld te maximeren. Mede tegen die achtergrond ligt er een duidelijke verantwoordelijkheid bij de instellingen om transparant te zijn over de hoogte en opbouw van het instellingscollegegeld.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4 wat betreft het overleg met VSNU en Vereniging Hogescholen hierover.
Bent u van mening dat een instellingscollegegeld van 32.000 euro per jaar past in uw streven «om de leercultuur in Nederland te bevorderen» zoals blijkt uit uw brief over EenLeven lang leren?6
Nee. Uit de eerder genoemde tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen blijkt overigens dat instellingen een zeer gedifferentieerd beleid voeren en dat de overgrote meerderheid van de studenten een tweede studie volgt waar het gemiddelde instellingscollegegeld niet veel verschilt van het bedrag dat de instellingen ontvangen voor een eerste studie (ca. € 6.500 plus het wettelijke collegegeld). Gemiddeld kost een tweede bachelor ongeveer 7.500 euro per jaar en een tweede master 11.500 euro per jaar. Van de studenten die een tweede studie volgen doet 85% een bachelor en 15% een master.
Een instellingscollegegeld van 32.000 euro per jaar is dus een uitzondering, en wordt een enkele keer gevraagd voor opleidingen zoals geneeskunde waar over het algemeen sprake is van hoge kosten voor practica en laboratoria.
Om de leercultuur in Nederland te bevorderen, kondig ik in de brief over een Leven lang leren een pakket aan maatregelen aan om het onderwijs voor werkenden vraaggerichter, flexibeler en toegankelijker te maken. Hierbij gaat het onder meer om de pilots met flexibilisering, de experimenten vraagfinanciering en de verkenning naar een steunpunt validering. Ook de invoering van het levenlanglerenkrediet – onderdeel van het wetsvoorstel studievoorschot – draagt bij aan een grotere toegankelijkheid van het onderwijs voor volwassenen. Het levenlanglerenkrediet biedt nieuwe groepen studenten de mogelijkheid om het collegegeld te lenen. Het gaat daarbij om deeltijdstudenten, studenten ouder dan 30 jaar en studenten die gaan voor een tweede studie.
Bent u van plan om het gesprek aan te gaan over het inzichtelijk maken van de opbouw van het instellingscollegegeld met hogescholen en universiteiten op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Een Leven lang leren van 21 januari aanstaande?
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1234.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.