Vragen van het lid Klein (Klein) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het artikel «de volksvertegenwoordiging gepiepeld» (ingezonden 10 december 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 28 januari 2015).

Vraag 1

Kent u het artikel «de volksvertegenwoordiging gepiepeld» van 2 december 2014 op de website van Follow the Money?1

Antwoord 1

Ja

Vraag 2 t/m 9

Bent u het met de columnist eens dat de volksvertegenwoordiging verkeerd is voorgelicht? Zo nee, kunt u aangeven waarom dat niet het geval is?

Herinnert u zich dat u in de aan de Eerste Kamer gezonden nadere memorie van antwoord2 bij de Verzamelwet pensioenen 2014 heeft aangegeven dat het nettopensioen uit de tweede pijler «de facto een voortzetting is van de eerdere nabestaandenvoorziening»? Deelt u de vaststelling dat door het bestaan van de uitsluitingsclausule er de facto echter geen verzekering is afgesloten die daadwerkelijk uitkeert op het moment dat de verzekerde binnen een jaar overlijdt en al helemaal niet als bekend was dat bij afsluiting van het product diegene binnen het jaar zou komen te overlijden, alsmede de constatering dat dit inherent is aan zo ongeveer elk nieuw afgesloten verzekeringsproduct? Zo ja, hoe komt het dat u hier het feit vergeten bent te noemen dat er weliswaar een acceptatieplicht geldt, maar dat wel de uitsluitingsclausule onverkort geldt?

Bent u zich ervan bewust dat u met de hiervoor bedoelde omissie de volksvertegenwoordiging onvolledig en daarmee onjuist geïnformeerd heeft, nu er immers de facto geen nabestaandenvoorziening bestaat voor de mensen die binnen het jaar overlijden door het bestaan van de uitsluitingsclausule?

Deelt u de mening dat de taken die de volksvertegenwoordiging heeft alleen goed uitgevoerd kunnen worden als het kabinet deugdelijke informatie geeft op de gestelde vragen, waar de volksvertegenwoordiging op mag vertrouwen?

Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verkeerde informatie gecorrigeerd wordt?

Hoe gaat u het de getroffen nabestaanden uitleggen dat zij helaas fors minder nabestaandenpensioen ontvangen dan dat u nu beloofd heeft met de mogelijkheid van een nettopensioen in de tweede pijler, maar met de onlosmakelijk bijbehorende uitsluitingsclausule?

Bent u bereid maatregelen te treffen, zodat het probleem wordt opgelost en u dus niet aan nabestaanden hoeft uit te leggen dat door een foutje zij fors minder nabestaandenpensioen ontvangen?

Onderschrijft u dat voor mensen die arbeidsongeschikt zijn en wegens deze arbeidsongeschiktheid premievrijstelling hebben, nog een bijkomende problematiek geldt, te weten dat in die situatie het pensioenfonds, zo lang de deelnemer arbeidsongeschikt is, de pensioenopbouw overneemt? Herinnert u zich dat u in uw antwoorden aan de Eerste Kamer op 2 december j.l. in het debat over de Verzamelwet pensioenen 2014 heeft toegezegd de bedoelde situatie te zullen onderzoeken, waarbij het meestal een arbeidsongeschikte werknemer betreft die na twee jaar uit dienst gaat bij zijn werkgever, wiens pensioenopbouw dan, op basis van de premievrijstelling, gewoon doorgaat maar die dan geen dienstverband meer heeft en dus geen werkgever die hem een nettopensioen-regeling kan aanbieden? Deelt u de constatering dat de desbetreffende persoon zich dan in de tweede pijler helemaal niet kán verzekeren? Heeft het door u toegezegde onderzoek reeds geresulteerd in oplossingsrichtingen? Zo ja, welke?

Antwoord 2 t/m 9

Deze vragen hebben betrekking op een discussie die met de Eerste Kamer is gevoerd vanaf de plenaire behandeling op 27 mei 2014 van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en van de Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 tot en met de plenaire behandeling op 2 december 2014 van de Verzamelwet pensioenen 2014.

Het gaat in deze discussie over de vraag of er sprake is van een acceptatieplicht in de tweede pijler, of die ook geldt voor nettopensioen, en hoe die zich verhoudt tot een uitsluitingsclausule die verzekeraars mogen hanteren op grond van paragraaf 3.4 van het Convenant toegang tot aan arbeid gerelateerde verzekeringen bij verzekeringen die dekking bieden tegen het risico van overlijden3.

In de memorie van antwoord en in de nadere memorie van antwoord bij de Verzamelwet pensioenen 2014 is op die vraag uitgebreid ingegaan. Daarbij is aangegeven dat het nettopensioen een pensioen is in de zin van de Pensioenwet waarvoor een wettelijke acceptatieplicht geldt. Daarnaast geldt voor verzekeraars het genoemde convenant. Op grond van dat convenant mogen verzekeraars die clausule bij aan arbeid gerelateerde verzekeringen opnemen om misbruik te voorkomen. Het is dus aan een verzekeraar te bepalen of die een dergelijke clausule wil hanteren. Pensioenfondsen mogen die clausule niet hanteren, omdat het genoemde convenant op hen niet van toepassing is. In die nadere memorie van antwoord is tevens geconcludeerd dat als het nettopensioen de facto een voortzetting is van de eerdere nabestaandenvoorziening (dus als dat nettopensioen wordt afgesloten bij dezelfde verzekeraar waarbij voorheen ook een nabestaandenvoorziening was afgesloten, welke enkel als gevolg van de ingevoerde aftopping wordt beëindigd), dat in dat geval volgens het kabinet geen sprake van misbruik in de zin van het convenant.

Bij de plenaire behandeling door de Eerste Kamer van de Verzamelwet pensioenen 2014 op 2 december 2014 is in aansluiting hierop toegezegd dat de gevolgen nader zullen worden onderzocht van de invoering van de aftoppingsgrens voor personen die voor hun arbeidsongeschiktheid langdurig veel meer dan € 100.000 verdienden. Daarbij werd gepreciseerd dat het hierbij gaat om personen die al langere tijd arbeidsongeschikt zijn en een slechte gezondheidsprognose hebben en die premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid bij een pensioenfonds hebben. Dat laatste betekent dat de opbouw van het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen wordt voortgezet en waarbij de deelnemer zelf geen premies hoeft af te dragen. Als een betreffende deelnemer overlijdt op (of vóór) 31 december 2014 zou de partner ervan een fors hoger nabestaandenpensioen krijgen dan indien deze deelnemer overlijdt op of na 1 januari 2015.

Op die toezegging is ingegaan in de bijgaande brief aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Daarbij is geconcludeerd dat of deze zeer specifieke groep mensen ook na 1 januari 2015 toegang heeft tot een nabestaandendekking afhangt van de vraag of sociale partners afspreken dat zij ook een nettopensioen zullen aanbieden aan de groep mensen met premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid. Er is tevens op gewezen dat op dit moment daarover door cao-partners en pensioenuitvoerders afspraken zijn, respectievelijk worden, gemaakt. In die brief heb ik aangegeven dat ik ervan uitga dat de gevolgen voor het nabestaandenpensioen voor deze specifieke groep daarbij bijzondere aandacht krijgt, omdat ik heb begrepen dat sociale partners deze problematiek al meerdere keren hebben besproken met de Stichting van de Arbeid.

Ik meen derhalve dat geen sprake is van «het piepelen van de volksvertegenwoordiging» zoals in het genoemde artikel op de website van Follow the Money is gesteld of van «verkeerde informatie» zoals in vraag 6 is gesteld.


X Noot
2

Eerste Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 863, E

X Noot
3

Deze clausule houdt in dat – als de gezondheidstoestand van de werknemer bij aanvang van de verzekering of het huwelijk, geregistreerd partnerschap of gezamenlijke huishouding, het overlijden redelijkerwijs moest doen verwachten – de verzekeraar geen dekking biedt als de werknemer overlijdt binnen een jaar na aanvang van de verzekering of binnen een jaar na aanvang van het huwelijk, geregistreerd partnerschap of gezamenlijke huishouding.

Naar boven