Vragen van de leden Wolbert en Kerstens (beiden PvdA) aan de Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het sluiten van de Philipsvestiging te Emmen (ingezonden 17 december 2014).

Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken), mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 21 januari 2015).

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het besluit van Philips om de Emmense vestiging te sluiten en het werk naar Polen en Spanje te verplaatsen?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat Philips als Nederlandse onderneming fors profiteert van Nederlandse belastingvoordelen voor ondernemingen en tegelijk ten koste van de werkgelegenheid in Emmen straks het werk elders laat uitvoeren?

Antwoord 2

Nee. Het kabinet voert modern industriebeleid ter versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat. Fiscale instrumenten vormen een belangrijk onderdeel van dit beleid, dat gericht is op goede randvoorwaarden voor alle ondernemers en bedrijven. Nederland heeft een aantrekkelijk fiscaal stimuleringspakket. Dit geldt in het bijzonder voor innovatieve bedrijven. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht kan het kabinet echter geen uitspraken doen over belastingaangelegenheden van individuele belastingplichtigen zoals Philips.

Vraag 3, 5

Deelt u de mening dat de werkgelegenheid in zuidoost Drenthe behouden moet blijven en dat het kabinet in samenwerking met het lokaal bestuur alles op alles moet zetten om Philips op andere gedachten te brengen?

Zou er in samenwerking met het lokaal bestuur geen stimulerings- en investeringsplan moeten komen, dat de werkgelegenheid in zuidoost Drenthe ook voor de komende jaren aanjaagt en verder uitbouwt? Hoe kunt u daar aan bijdragen?

Antwoord 3, 5

Zie mijn brief aan uw Kamer van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen. De beslissing van Philips om de fabriek in Emmen te sluiten is een klap voor de regio, vooral voor de mensen die hun baan verliezen. Het kabinet betreurt dan ook deze beslissing. Bij het goede vestigingsklimaat in Nederland hoort echter ook dat de overheid de eigen verantwoordelijkheid van een bedrijf respecteert indien een beslissing vanwege bedrijfseconomische redenen genomen wordt. Uiteindelijk is het aan de onderneming om, mede op basis van een bedrijfseconomische afweging, de keuzes te maken die zij nodig acht. De eerste verantwoordelijkheid voor een eventueel stimulerings- en of investeringsplan ligt bij de regio’s zelf. Het Rijk is altijd bereid om mee te denken. In het algemeen bestaan er goede mogelijkheden om bij de uitvoering van regionale plannen gebruik te maken van het instrumentarium uit het bedrijvenbeleid (voor individuele bedrijven, kennisinstellingen en de topsectoren), de Europese Structuurfondsen (EFRO en Interreg) en de sectorplannen.

Vraag 4, 6

Deelt u de constatering dat na Unilever, Philips nu de tweede gerenommeerde onderneming is die in korte tijd een deel van zijn werkzaamheden naar het buitenland verplaatst, niet omdat verlies wordt geleden, maar om de winst te maximaliseren? Bent u bereid om op korte termijn met VNO in overleg te treden over welke mogelijkheden er zijn om Nederlandse bedrijven ervan te weerhouden werkzaamheden naar het buitenland te verplaatsen, een en ander gelet op hun speciale (mede-) verantwoordelijkheid voor het indien mogelijk behouden van werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid met Philips en Unilever en/of met VNO in overleg te treden over de mogelijkheden die «reshoring» biedt om werk juist naar Nederland terug te halen zoals dat bij Philips Drachten is gebeurd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4, 6

Er is, op verschillende niveaus, zeer regelmatig contact tussen verschillende ministeries en werkgeversverenigingen zoals VNO. Hier wordt over een breed scala aan onderwerpen gesproken; zo ook over het verbeteren van het vestigingsklimaat en versterking van de werkgelegenheid.

Echter, de beslissing op welke locatie een bedrijf zijn productie laat plaatsvinden is een afweging die primair door bedrijven zelf genomen dient te worden op basis van hun business case. Naast loonkosten spelen daarbij ook andere factoren, zoals kwaliteit en nabijheid van afzetmarkten, een rol. Het kabinet kan en wil bedrijven er niet van weerhouden om op basis van bedrijfseconomische afwegingen werkzaamheden naar het buitenland te verplaatsen.

Naast bedrijven die werkzaamheden naar het buitenland verplaatsen, zijn er ook volop bedrijven (soms dezelfde) die activiteiten naar Nederland verplaatsen of in Nederland uitbreiden. Dat is op zichzelf een gezonde economische ontwikkeling. In de brief over reshoring (Kamerstuk 29 544, nr. 553) heeft het kabinet aangegeven welke maatregelen het neemt om reshoring een impuls te geven, onder meer via de loonkostensubsidie in de Participatiewet en de concrete acties die het kabinet onderneemt om het vestigingsklimaat te versterken. Voor bedrijven is het belangrijk om in kaart te brengen wat de baten en kosten zijn van reshoring. De Kamer van Koophandel – via het online aanbieden van een reshoring potentieel scan – en de Universiteit van Tilburg – via het ontwikkelen van een total cost of ownership model – dragen bij aan het inzichtelijk maken van de factoren die van belang zijn voor beslissingen omtrent reshoring. Het kabinet heeft beide partijen met elkaar in contact gebracht en vindt hun inspanningen veelbelovend. Het kabinet is daarnaast in contact getreden met de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) over reshoring. AWVN is voornemens een netwerk van bedrijven te creëren om de mogelijkheden voor reshoring in kaart te brengen. Het kabinet juicht dit toe en zal dit waar mogelijk faciliteren. Het kabinet kiest er bij dit onderwerp dus voor om voornamelijk met de werkgeversverenigingen te schakelen en niet met individuele werkgevers zoals Philips en Unilever.


X Noot
1

Dagblad van het Noorden 13 december 2014

Naar boven