Vragen van het lid Merkies (SP) aan de Minister van Financiën over de werkwijze van online broker DeGiro (ingezonden 2 december 2014).

Antwoord van Minister Dijsselbloem (Financiën) (ontvangen 14 januari 2015)

Vraag 1

Bent u bekend met de werkwijze van de online broker DeGiro, welke het voor particulieren mogelijk maakt tegen lage tarieven te beleggen?1

Antwoord 1

Ik ben bekend met het artikel op de website van de VEB waarnaar de vraag verwijst en de werkwijze van DeGiro die daarin is beschreven.

Vraag 2

Welke risico’s kleven aan het aanhouden van cash door particulieren bij brokers zoals DeGiro, die geen bankvergunning hebben? Maakt het verschil voor die risico’s of de cash vervolgens wordt belegd in een geldmarktfonds?

Antwoord 2

Het is aan beleggingsondernemingen zoals DeGiro niet toegestaan opvorderbare gelden van consumenten buiten besloten kring aan te trekken, tenzij De Nederlandsche Bank (DNB) hiervoor een ontheffing heeft verleend.2 Een dergelijke ontheffing bezit DeGiro niet.3 Dit betekent dat DeGiro zelf geen opvorderbare gelden van haar klanten kan aantrekken.

Het geld dat een klant van DeGiro overmaakt om op enig moment een belegging naar keuze te doen, wordt tot die tijd belegd in een geldmarktfonds. De risico’s van deze beleggingen zijn beperkt, maar wel aanwezig en worden gedragen door de klant. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) moeten beleggingen in het geldmarktfonds afgescheiden worden, zodat bij een faillissement van DeGiro de beleggingen buiten de failliete boedel vallen. Mocht deze scheiding, ondanks de geldende wettelijke regels, onverhoopt niet goed zijn toegepast, dan heeft de klant bij een faillissement van DeGiro aanspraak op een vergoeding van het beleggerscompenstatiestelsel.

Vraag 3

Zijn financiële instellingen die niet onder het depositogarantiestelsel vallen, wettelijk verplicht dit aan hun klanten te melden? Zo ja, welke eisen worden aan deze voorlichting gesteld wat betreft de manier waarop en waar dit wordt medegedeeld, het tijdstip, et cetera?

Antwoord 3

Deposito’s die in aanmerking komen voor dekking onder het depositogarantiestelsel kunnen slechts bij banken worden aangehouden. Instellingen die niet onder het depositogarantiestel vallen, zijn niet verplicht dit te melden. Wel houdt DNB een openbaar register bij alle instellingen met een bankvergunning.4 Een consument kan aan de hand van dit register controleren of haar geld door het depositogarantiestel wordt gedekt. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt een register bij van beleggingsondernemingen.5 Een consument die handelsorders plaatst, kan dit register raadplegen om na te gaan of een bepaalde beleggingsonderneming de benodigde vergunning voor het verlenen van beleggingsdiensten heeft en daarmee onder het beleggerscompensatiestelsel valt.

Voorts is een financiële onderneming verplicht informatie ter beschikking te stellen over de toepasselijke vangnetregeling. Momenteel nog op verzoek, maar met ingang van medio 2015 uit eigener beweging.6 Voor een beleggingsonderneming als DeGiro betekent dit dat zij op verzoek informatie ter beschikking dient te stellen over het beleggerscompensatiestelsel. De informatie dient zodanig van aard te zijn dat potentiële klanten in staat zijn om na te gaan of een vordering onder een Nederlandse dan wel (vergelijkbare) buitenlandse vangnetregeling valt.7

Vraag 4

Kunt u uitleggen hoe de variabele bijdrage aan het beleggerscompensatiefonds die wordt voldaan door financiële ondernemingen die geen bank zijn, wordt vastgesteld? 8

Antwoord 4

Het variabele deel van de bijdrage voor deze ondernemingen wordt berekend naar rato van het aantal niet-professionele klanten die bij een eventuele betalingsonmacht van de financiële onderneming in aanmerking zouden kunnen komen voor een vergoeding op grond van het beleggerscompensatiestelsel.9Hiertoe wordt het aantal van deze klanten per financiële onderneming die valt onder het beleggingscompensatiestelsel gedeeld door het totale aantal van deze klanten bij alle betreffende financiële ondernemingen. Het aldus verkregen getal wordt vermenigvuldigd met 100 procent.10

Vraag 5

Waarom is het doelvermogen van het beleggerscompensatiefonds op 11,3 miljoen euro gesteld?

Antwoord 5

Het doelvermogen is gesteld op een bedrag dat naar verwachting voldoende is om de aanspraken op het fonds die gerelateerd zijn aan betalingsonmacht van een financiële onderneming die geen bank is in het overgrote deel van de gevallen te dekken. Indien het in het fonds aanwezige bedrag onverhoopt onvoldoende mocht zijn, dan moeten de bij het beleggingscompensatiefonds aangesloten financiële ondernemingen die geen bank zijn het tekortkomende bedrag met een maximum van het doelvermogen (€ 11,3 miljoen) betalen. Indien er ook dan nog een tekort over blijft, betalen alle ondernemingen die onder het beleggerscompensatiestelsel vallen het resterende bedrag.

In de Wft zijn voorts regels opgenomen omtrent de scheiding tussen financiële instrumenten en gelden van beleggingsondernemingen en die van hun klanten. Een beleggingsonderneming dient op grond van de Wft adequate maatregelen te treffen ter bescherming van de rechten van klanten op aan hen toebehorende gelden en financiële instrumenten. De maatregelen dienen onder meer te voorzien in de bescherming van de rechten van klanten in geval van faillissement of surséance van betaling van de beleggingsonderneming. Door deze regels zijn de aanspraken op het beleggerscompensatiestelsel relatief beperkt. Sinds 2002 zijn er vijf faillissementen geweest die geleid hebben tot een beroep op het beleggerscompensatiestelsel. In totaal is als gevolg van deze vijf faillissementen voor € 1,5 miljoen uitgekeerd.

Vraag 6

Kunt u toelichten in welke opzichten de werking van het beleggerscompensatiefonds verschilt van die van het depositogarantiestelsel? In hoeverre verschillen de voorwaarden om in aanmerking te komen voor compensatie? Hoe vaak is reeds voorgekomen dat het beleggerscompensatiefonds heeft moeten uitkeren?

Antwoord 6

Beide stelsels hebben tot doel beleggers dan wel depositohouders te compenseren indien de betreffende financiële onderneming aan wie geld en/of financiële instrumenten zijn toevertrouwd, niet in staat is om te voldoen aan haar verplichtingen. Voor voldoening onder het depositogarantiestelsel komen in aanmerking vorderingen voortvloeiend uit deposito’s bij banken van – kort gezegd – niet-professionele depositohouders tot EUR 100.000 per depositohouder per bank.11 Voor voldoening ingevolge het beleggerscompensatiestelsel komen in aanmerking vorderingen tot een bedrag van € 20.000, die verband houden met bepaalde beleggingsdiensten zoals gedefinieerd in artikel 1:1 Wft. Het gaat daarbij om geld en/of financiële instrumenten die een belegger op grond van een beleggingsdienst heeft toevertrouwd aan een financiële onderneming en die, ingeval van betalingsonmacht van de financiële onderneming, niet aan de belegger kunnen worden teruggegeven. Schade ten gevolge van beleggingsverliezen geleden op financiële instrumenten zelf komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Zoals vermeld onder vraag 5, heeft het beleggerscompensatiestelsel sinds 2002 vijf keer uitgekeerd als gevolg van faillissementen.

Vraag 7

Indien een broker effecten van particulieren uitleent, welke risico’s kleven daar volgens u dan aan?

Antwoord 7

Indien een beleggingsonderneming financiële instrumenten van klanten uitleent, maakt zij in de praktijk voor eigen rekening gebruik van die financiële instrumenten. Het uitlenen van financiële instrumenten is alleen toegestaan indien de klant daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.12 De beleggingsonderneming loopt het risico dat de lener van de financiële instrumenten niet in staat zal blijken deze terug te leveren (tegenpartijrisico). De klant heeft op haar beurt een tegenpartijrisico op de beleggingsonderneming, in dit specifieke geval dus op DeGiro.

Het risico van voornoemde uitleenovereenkomsten wordt gemitigeerd door de korte looptijd die gebruikelijk is voor dergelijke transacties en door het gebruik dat de lener onderpand verschaft. Dit onderpand bestaat over het algemeen uit geld of andere hoog liquide activa. In het artikel van de VEB waarnaar in vraag 1 wordt verwezen, geeft DeGiro aan dat zij conform het hiervoor beschreven marktgebruik om onderpand vraagt. Dit beperkt het risico dat van dergelijke uitleenovereenkomsten kan uitgaan aanzienlijk.

Vraag 8

Zijn financiële instellingen die effecten uit beleggingsportefeuilles uitlenen, wettelijk verplicht dit aan hun klanten te melden? Zo ja, welke eisen worden aan deze voorlichting gesteld wat betreft de manier waarop dit wordt medegedeeld, het tijdstip, et cetera?

Antwoord 8

Zoals onder het antwoord op vraag 7 is aangegeven, dient een klant van een beleggingsonderneming uitdrukkelijk toestemming te verlenen voordat effecten uit beleggingsportefeuilles kunnen worden uitgeleend. Dit impliceert dat de klant hiervan op de hoogte moet zijn. De informatieverstrekking dient correct, duidelijk en niet misleidend te zijn en de informatie dient voorafgaand aan de dienstverlening te worden verschaft.13

Vraag 9

Welke eisen worden gesteld aan het interne systeem van uitlenen van effecten bij financiële instellingen? Bijvoorbeeld over het (waarderen van) het tegenpartijrisico, de looptijd en de vergoeding en de positie van de uitlener?

Antwoord 9

Een beleggingsonderneming dient op basis van de geldende wet en regelgeving beleid te voeren dat is gericht op beheersing van de relevante risico’s.14 Voornoemde wet- en regelgeving wordt gehandhaafd door de toezichthouder. Het voorgaande geldt ook voor de risico’s verbonden aan het uitlenen van effecten, waaronder het tegenpartijrisico. Dit beleid dient te worden vastgelegd in procedures en maatregelen en te worden geïntegreerd in de bedrijfsprocessen. Deze bestaan onder meer uit autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures voor noodsituaties.

Voor de looptijd van uitleningovereenkomsten en de met de transactie verband houdende vergoedingen gelden geen specifieke eisen, net zo min als voor de positie van uitlener. Voor zover hier risico’s van uitgaan dienen deze uitaard wel in het risicobeleid geadresseerd te worden.


X Noot
2

Artikel 3:5 Wft.

X Noot
6

Artikel 3:263, eerste lid, Wft. De Wijzigingswet financiële markten 2015 wijzigt dit artikel zodat een financiële onderneming uit eigener beweging informatie over de toepasselijke vangnetregeling ter beschikking dient te stellen. Deze bepaling is voorzien om parallel aan de implementatie van de richtlijn inzake de depositogarantiestelsels in werking te treden medio dit jaar.

X Noot
7

Artikel 3:263, tweede lid, Wft.

X Noot
9

Zie artikel 16 Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft.

X Noot
10

Artikel 14 lid 2 Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft.

X Noot
11

Zie de artikelen 19 en 20 Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft.

X Noot
12

Artikel 4:87, eerste lid, onderdeel b, Wft en artikel 165c Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo).

X Noot
13

Zie de artikelen 4:19 en 4:20 Wft.

X Noot
14

Artikel 23 Besluit prudentiële regels Wft.

Naar boven