Vragen van het lid Klever (PVV) aan de Minister van Economische Zaken over het bericht «De Nationale Energie Verkenning 2014 van PBL en ECN» (ingezonden 24 november 2014).

Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken) (ontvangen 13 januari 2015)

Ter inleiding merk ik het volgende op.

Naar aanleiding van deze vragen ben ik in overleg getreden met de opstellers van de Nationale Energieverkenning (NEV). Daaruit is mij gebleken dat de informatie in de NEV over de ontwikkeling van de energierekening niet correct is. De vaste kosten van de levering van elektriciteit blijven stabiel op het niveau van 2014, terwijl in de NEV een daling van deze kosten werd weergegeven. Daarnaast zijn in een tabel de lasten die optreden als gevolg van de opslag voor duurzame energie te laag weergegeven. Dit leidt er toe dat de energierekening voor een gemiddeld huishouden in 2020 ten opzichte van 2014 per saldo niet daalt met € 66 maar met € 46. ECN heeft op 10 december jl. op haar internetsite een gecorrigeerde tabel gepubliceerd inclusief een uitgebreide toelichting daarop.

(https://www.ecn.nl/fileadmin/ecn/units/bs/Energieverkenning/2014/Corrigendum-berekening-NEV.pdf)

Bij het thans geschetste beeld gaan ECN en PBL er van uit dat in 2020 een aandeel van 12,4% hernieuwbare energie wordt gerealiseerd. Dit beeld is consistent met de analyse van de opstellers van de NEV, omdat men aangeeft dat het doel voor hernieuwbare energie in 2020 nog niet gerealiseerd zal worden. Zoals ik in eerdere debatten in uw Kamer heb aangegeven, ga ik er echter van uit dat de doelstelling van 14% hernieuwbare energie n 2020 wel degelijk gehaald wordt. Wanneer bij de berekeningen van de energierekening rekening gehouden wordt met een aandeel van 14% hernieuwbare energie is niet langer sprake van een daling van de gemiddelde energierekening met € 46, maar treedt een geringe toename van de rekening op van circa € 20 in 2020 ten opzichte van 2014. Voor huishoudens die geen hernieuwbare energie en energiebesparing kunnen of willen toepassen, is de stijging van de energierekening beduidend hoger.

Ik betreur de bovenstaande fouten in de NEV zeer, temeer omdat hierdoor ook uw Kamer niet over de juiste informatie kon beschikken. Ik heb de opstellers van de NEV hierop aangesproken en bij hen aangedrongen op het verbeteren van hun interne kwaliteitscontrole, zodat herhaling in de NEV 2015 wordt voorkomen.

Dan kom ik nu toe aan de beantwoording van de gestelde vragen.

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «De Nationale Energie Verkenning 2014 van PBL en ECN»?1

Antwoord 1

Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel (Dagelijkse Standaard, 15 november jl.).

Vraag 2

Deelt u de kritiek van de schrijver en zo nee, waarom niet?2

Antwoord 2

Nee. De auteur van het artikel noemt de Nationale Energieverkenning vermomd staatsdirigisme. De NEV zou de voorraden schaliegas en schalieolie negeren. De auteur vindt de NEV daarom geen serieuze verkenning van een toekomstige energiemix maar ziet de NEV eerder als een politiek correcte analyse. Deze observaties laat ik voor rekening van de auteur. Ik ga in op enkele cijfers die in het artikel worden genoemd.

Anders dan de auteur over het aandeel windenergie aanneemt, kan de bijdrage van windenergie in de gehele duurzame energiemix in 2020 4% bedragen en toenemen tot 5,5% in 2023, in plaats van de in het artikel vermelde 3%.

In het artikel wordt aangegeven dat de kosten voor hernieuwbare energie oplopen tot € 60 miljard. Ik herken dit bedrag niet en verwijs voor een overzicht van de jaarlijkse uitgaven van de SDE+ naar het antwoord op vraag 254 bij de begroting Economische Zaken voor 2014 (Kamerstukken 33 750, XIII, nr. 6). Tevens kan ik de in het artikel genoemde lastenverzwaring voor huishoudens van € 500 per jaar niet plaatsen. In hetzelfde antwoord aan uw Kamer staat de jaarlijkse lastenontwikkeling voor een gemiddeld huishouden. Deze lasten bevinden zich op een beduidend lager niveau dan in het artikel wordt aangenomen. In de Nationale Energieverkenning 2014 is aangegeven dat de gemiddelde energierekening voor een huishouden kan worden verlaagd indien een huishouden een zon-pv installatie installeert of energiebesparende maatregelen treft.

Vraag 3

In de geüpdatete tabel bij het antwoord op vraag 254 bij de begroting Economische Zaken voor 20143, werd uitgegaan van een totale opslag duurzame energie opbrengst van 2,1 miljard euro in 2020, waarbij gerekend is met een rekening van 195 euro (incl. btw) voor een gemiddeld huishouden in 2020; in de Nationale Energie Verkenning (NEV)4 wordt uitgegaan van 61 euro aan opslag duurzame energie (incl. btw) per huishouden; kunt u preciseren wie de rekening dan gaat betalen of wordt er soms minder opgehaald? Indien dat het geval is, hoeveel minder en kunt u dan een geactualiseerde tabel naar de Kamer sturen?

Antwoord 3

In de NEV is inderdaad een opslag SDE+ inclusief BTW opgenomen van € 61. Zoals ik in de inleiding heb aangegeven, hebben de opstellers van de NEV een fout gemaakt bij de berekening van de opslag voor de SDE+. Volgens de laatste inzichten zal de opslag voor de SDE+ in 2020 inclusief BTW € 81 bedragen voor huishoudens die hernieuwbare opties en energiebesparing inzetten om de energierekening te verlagen.

Zoals ook aangegeven geldt deze gemiddelde energierekening alleen bij het in de NEV geschetste beeld dat het aandeel hernieuwbare energie in 2020 niet 14% zal bedragen maar blijft steken op 12,4%. Alsdan zijn de uitgaven voor de SDE+ ook lager en is de bijdrage van huishoudens navenant geringer. Dit geschetste beeld is intern consistent met de NEV-analyse ten aanzien van het te realiseren aandeel hernieuwbare energie in 2020. Het beeld is echter niet volledig, aangezien het streven gericht is en blijft op het realiseren van 14% hernieuwbare energie in 2020. Daarvoor zijn hogere (reeds geprojecteerde) uitgaven noodzakelijk die ook bij uw Kamer bekend zijn. De gemiddelde opslag voor duurzame energie neemt daardoor toe tot circa € 150 inclusief BTW in 2020 (in plaats van € 81) voor huishoudens die tot en met 2020 hernieuwbare en energiebesparende opties inzetten. Huishoudens die deze opties niet inzetten, betalen in 2020 circa € 175 als bijdrage aan de uitgaven van de SDE+. Deze bijdrage van € 175 wijkt af van de eerder genoemde € 195 voor een gemiddeld huishouden, doordat ECN en PBL in de NEV van een iets lager gemiddeld energieverbruik in 2020 zijn uitgegaan.

Ik heb, conform mijn toezegging tijdens het Wetgevingsoverleg Energie van 17 november jongstleden, aan ECN en PBL verzocht om een uitgebreide analyse van de effecten voor de energierekening voor huishoudens met en zonder zonne-installaties op het dak of energiebesparingstoepassingen in het huis. Daarbij heb ik ook gevraagd naar een adequate aansluiting op de tabel die bij beantwoording van vraag 254 bij de begroting Economische Zaken voor 2014 naar uw Kamer is verzonden. Deze analyse zal in de NEV 2015 worden opgenomen.

Vraag 4

In hetzelfde antwoord5 geeft u aan dat als gevolg van stijgende gas- en elektriciteitsprijzen de verwachte uitgaven zullen dalen; kunt u in dat kader toelichten wat de verwachte stijging is van de benodigde subsidie-uitgaven indien de geschetste ontwikkeling in de NEV uitkomen waarbij er, in tegenstelling tot de eerdere doorrekening van het Energieakkoord, niet wordt uitgegaan van stijgende elektriciteitsprijzen tot aan 2020 conform de beantwoording van vraag 2686 maar van een constante elektriciteitsprijs tot aan 2020?

Antwoord 4

In het antwoord op vraag 254 is aangegeven dat de uitgaven na 2023 naar verwachting zullen dalen als gevolg van stijgende prijzen voor elektriciteit en gas en daarnaast door het geleidelijk buiten gebruik stellen van projecten. In de NEV wordt tevens ingeschat dat in de periode 2020–2030 sommige opties rendabel kunnen worden zonder SDE+.

In de periode 2014–2020 is conform de NEV aanvankelijk sprake van een daling van de elektriciteitsprijs waarna deze vanaf 2016 / 2017 weer toeneemt tot het eerder ingeschatte niveau. Deze korte termijnontwikkeling heeft naar verwachting niet of nauwelijks invloed op de te verrichten uitgaven voor de SDE+ tot en met 2020.

Vraag 5

Kunt u aangeven waarom er in tabel 4.17 voor de energierekening in 2020 met lagere opslag duurzame energietarieven wordt gerekend dan u in de beantwoording van vraag 261, te weten 5,31 cent/m3 en 2,63 cent/kWh, aan de Kamer heeft gemeld?8

Antwoord 5

Zoals ik in de inleiding en in de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven, wordt in de NEV een beeld van een gemiddelde energierekening geschetst dat past bij de aanname dat in 2020 een aandeel van 12,4% hernieuwbare energie resulteert in plaats van 14%. Deze inschatting leidt dientengevolge ook tot lagere uitgaven en vermindert daardoor de bijdrage van huishoudens en bedrijven.

Vraag 6

Kunt u aangeven waarom er in tabel 4.19 uitgegaan wordt van lagere vaste kosten voor elektriciteit, terwijl deze vanaf 2000 met meer dan 400% zijn gestegen ten opzichte van 2014 en u zelf aangeeft in de Wetgevingsagenda STROOM dat netbeheerders verwachten 70 miljard euro te moeten investeren in de vervanging en uitbreiding van de huidige netten tot aan 2050?10

Antwoord 6

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de inleiding.

Vraag 7

Kunt u aangeven wat een gemiddeld huishouden, bij een op basis van de laatste 10 jaar gemiddeld elektriciteitsverbruik van circa 3.500 kWh in 2020, daadwerkelijk betaalt voor zijn energierekening zonder aftrek van eigen opwekking en rekening houdend met de in voorgaande vragen geschetste ontwikkelingen van gestegen netwerkkosten en opslag duurzame energietarieven?11

Antwoord 7

Bij een huishoudelijk elektriciteitsverbruik van 3.500 kWh en een aardgasverbruik van 1.600 m3, waarbij voor beide verbruiken niet wordt uitgegaan van energiesparing en hernieuwbare energieopties en na correctie van de hiervoor beschreven omissies, bedraagt de energiejaarrekening in 2020 circa € 2.300, waarvan € 195 als bijdrage voor de stimulering van hernieuwbare energie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 gaan ECN en PBL uit van een iets lager energieverbruik in 2020, waarmee de energierekening in 2020 circa € 2.130 bedraagt, waarvan € 175 als bijdrage voor de stimulering van hernieuwbare energie.

Vraag 8

Kunt u aangeven of er overleg met uw ministerie is geweest over het in tabel 4.112 gehanteerde voorbeeld energierekening en kunt u uitleggen waarom deze zo fors afwijkt van de eerder naar de Kamer gecommuniceerde verwachte prijsontwikkelingen en tariefstijgingen met betrekking tot de opslag duurzame energie en netwerkkosten?

Antwoord 8

Over de gehele NEV is voorafgaand aan publicatie inhoudelijk van gedachten gewisseld. ECN en PBL, de opstellers van de NEV, besluiten echter zelf over de uiteindelijke inhoud en vormgeving van de NEV, inclusief de tabel met een beeld van de gemiddelde energierekening. Ik verwijs verder naar de hiervoor gegeven antwoorden.

Vraag 9

Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over het Energieakkoord?

Antwoord 9

Ja.


X Noot
2

Idem.

X Noot
3

Verslag houdende lijst van vragen en antwoorden (07-10-2013) Kamerstuk 33 750, XIII, nr. 6.

X Noot
4

Nationale Energie Verkenning, zie tabel op p. 86

X Noot
5

Zoals 3.

X Noot
6

Zoals 3.

X Noot
7

Zoals 4.

X Noot
8

Zoals 3.

X Noot
9

Zoals 4.

X Noot
10

Wetgevingsagenda STROOM (18-06-2014) Kamerstuk 31 510, nr. 49, p. 5

X Noot
12

Zoals 4.

Naar boven