Vragen van de leden Omtzigt en Bruins Slot (Beiden CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over de beperkte en onduidelijke uitleg van het Sportbesluit (ingezonden 12 december 2013).

Antwoord van Staatssecretaris Weekers (Financiën) (ontvangen 20 december 2013).

Vraag 1 tot en met 3

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 19 november 2013 dat een stichting die een kunstgrasveld voor een voetbalvereniging aanlegt en exploiteert recht heeft op aftrek van btw?1

Op welke wijze gaat de Belastingdienst onmiddellijk uitvoering geven aan deze uitspraak van Rechtbank Gelderland?

Wat betekent deze uitspraak voor de regels van de Belastingdienst waaronder accommodaties in aanmerking komen voor het lage btw-tarief?

Antwoord 1 tot en met 3

Ja, ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 19 november 2013. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur van de Belastingdienst hoger beroep aangetekend. Dit betekent dat de Belastingdienst vooralsnog geen gevolg geeft aan de uitspraak van de rechtbank. De Belastingdienst is juist van mening dat in een dergelijke situatie geen sprake is van toepassing van het verlaagde btw-tarief voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening en dat daarmee geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat voor de aanleg van een kunstgrasveld. Daarbij wil ik opmerken dat in zijn algemeenheid de inzet van de Belastingdienst erop is gericht dat het recht op btw-aftrek wordt geweigerd bij gekunstelde verhuurconstructies via speciaal daarvoor opgerichte stichtingen, waarbij de feitelijke beschikkingsmacht over de sportaccommodatie bij de sportvereniging blijft liggen en de sportvereniging de financiering van de investering verzorgt. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke gekunstelde opzet die wordt bestreden door de Belastingdienst, zijn bijvoorbeeld:

  • de bestuurders van de stichting worden door de vereniging benoemd;

  • de stichting is gevestigd op het adres van de vereniging;

  • de stichting is financieel afhankelijk van de vereniging;

  • de administratie van de stichting wordt gevoerd door de vereniging;

  • de taken van de stichting worden uitgevoerd door de vereniging.

In dit verband verwijs ik ook naar mijn antwoord op vraag 5 van de Tweede Kamer leden Bruins Slot en Omtzigt, ingezonden 20 april 2011, nummer 2010Z08420, in mijn brief van 17 mei 2011, nr. DGB/2011/2538U.

Vraag 4 tot en met 6

Wat is de gemiddelde wachttijd voor verenigingen of gemeenten die advies vragen aan de Belastingdienst over de op te zetten constructie bij de levering of terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie?

Klopt het dat verenigingen of gemeenten in dat geval soms een jaar of langer moeten wachten op een antwoord van de Belastingdienst?

Deelt u de mening dat de Belastingdienst binnen twee maanden op een volledige aanvraag een besluit moet nemen?

Antwoord 4 tot en met 6

Gemiddeld ligt de beantwoordingtermijn tussen de 3 weken en 8 weken als gemeenten zekerheid vooraf vragen over de btw-gevolgen bij de verhuur van sportaccommodaties aan sportverenigingen. Een langere beantwoordingtermijn komt incidenteel voor als de Belastingdienst nog feiten moet onderzoeken of als de casus als (mogelijke) constructie voor afstemming wordt gemeld bij de constructie bestrijdingsgroep van de Belastingdienst. Deze groep coördineert de uitvoering van de belastingheffing bij constructies. In de praktijk komt ook voor dat een negatief antwoord wordt gegeven op een voorgelegde casus, waarna de betrokken belastingplichtige de inrichting, vormgeving of voorwaarden van de voorgenomen transacties wijzigt, en de vraag dan opnieuw voorlegt aan de Belastingdienst. De totale behandelingduur van de verschillende verzoeken met betrekking tot hetzelfde project loopt dan incidenteel op tot meer dan een jaar. Op een volledige aanvraag tot een besluit, moet de Belastingdienst normaliter conform de Algemene Wet Bestuursrecht binnen 8 weken antwoorden, tenzij een andere termijn door de inspecteur wordt gesteld (bijvoorbeeld vanwege de complexiteit van de voorgelegde casus). Ingeval van fiscale grensverkenning wordt geen standpunt ingenomen en wordt het vooroverleg niet voortgezet (zie het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, 14 april 2011, BLKB2011/265M, Stcrt. 2011, 6414).

Vraag 7 tot en met 11

Hoe geeft de Belastingdienst uitvoering aan de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 4 november 2011 dat een parcours van een sportevenement, zoals de jaarlijkse Kustmarathon en de Nijmeegse wandelvierdaagse, kan worden aangemerkt als een sportaccommodatie en dus onder het lage btw-tarief van 6% en niet onder het hoge tarief van 21% valt?2

Klopt het dat de Belastingdienst toerfietstochten, zoals van de Nederlandse Toerfiets Unie, niet als een parcours ziet en dus onder het hoge btw-tarief van 21% laat vallen?

Waarom is de Belastingdienst van mening dat toerfietstochten niet als sportaccommodatie kunnen worden aangemerkt en dus onder het hoge btw-tarief vallen?

Hoe verhoudt dit zich met de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch dat een uitgezet parcours van een sportevenement wel onder het lage btw-tarief van 6% valt?

Wat zijn de voorwaarden van de Belastingdienst om als parcours aangemerkt te worden als sportaccommodatie en dus onder het lage btw-tarief van 6% te vallen?

Antwoord 7 tot en met 11

Bij de beoordeling van de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening hanteert de Belastingdienst het beleid dat ik heb vastgesteld in mijn besluit van 27 oktober 2011, nr. BLKB 2011/26M («omzetbelasting. Toelichting Tabel I»). Dit besluit bevat interpretatief en goedkeurend beleid met betrekking tot alle goederen en diensten waarvoor het verlaagde tarief geldt. In dit besluit is ten aanzien van wandel- en toerfietstochten aangegeven dat het verlaagde btw-tarief alleen van toepassing is als openbare ruimtes voor de duur van de sportbeoefening zijn gereserveerd voor sportbeoefening. Dit beleid is in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad over de vierdaagse van 10 augustus 2007, nr. 43 169 en de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch, 4 november 2011, nr. 11/00397. In die gevallen is geoordeeld dat sprake was van een parcours dat voor de duur van het evenement is gereserveerd voor de sportbeoefening. Een dergelijk gereserveerd parcours wordt aangemerkt als een sportaccommodatie.

Een andere mogelijkheid voor de toepassing van het verlaagde tarief bestaat bijvoorbeeld bij hardlooptrainingen als de ondernemer, die deze trainingen tegen betaling aanbiedt, de gelegenheid biedt de hardloopsport te beoefenen onder terbeschikkingstelling van een gehuurde accommodatie van waaruit de deelnemers vertrekken en waar zij ook weer terugkomen en zich verzorgen, en waar de door ondernemer verzorgde sportieve en paramedische begeleiding van de deelnemers plaatsvindt. In dat geval is irrelevant dat het eigenlijke sporten plaatsvindt op de openbare weg en er geen gereserveerd parcours is (HR 2 december 2011, nr. 11/00311 en in vergelijkbare zin HR 2 december 2011, nr. 10/02778).

Ik wil er hierbij nadrukkelijk op wijzen dat de Europese btw-richtlijn niet toestaat dat het verlaagde btw-tarief wordt toegepast als er geen sportaccommodatie door de ondernemer aan de sporter ter beschikking wordt gesteld, omdat het verlaagde tarief alleen geldt voor het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie. Als derhalve geen sportaccommodatie tegen betaling wordt aangeboden (waaronder een gereserveerd parcours valt te begrijpen), kan geen sprake kan zijn van de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor de prijs die wordt betaald voor deelname aan de wandeling of fietstocht. Het is ter beoordeling aan de inspecteur, die de feiten en omstandigheden in ieder individueel geval kan beoordelen, of wel of er geen sprake is van toepassing van het verlaagde tarief voor wandel- of toerfietstochten.

Vraag 12 en 13

Bent u bereid om in overleg met sportkoepels te komen tot een heldere en eenduidige uitleg van het Sportbesluit om de verwarring die in de praktijk is ontstaan door de inconsequente beslissingen van verschillende inspecteurs in verschillende regio’s weg te nemen? Of vindt u het een gewenste situatie dat de organisatie van elk sportevenement apart naar de rechter moet om heffing tegen het lage btw-tarief, zoals dat volgt uit de genoemde uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch, af te dwingen?

Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van dit overleg en de uitleg van het Sportbesluit?

Antwoord vragen 12 en 13

Ik heb het voornemen om het hiervoor genoemde beleidsbesluit van 27 oktober 2011 te actualiseren. Een concept actualiseringvoorstel is inmiddels conform de normale procedure vertrouwelijk voor commentaar gestuurd naar alle deelnemers aan de zogenoemde werkgroep Fiscaal Uitvoerings Beleid, waarin onder meer de Nederlands orde van Belastingadviseurs, Register Belastingadviseurs en VNO-NCW participeren. Het conceptbeleidsbesluit is eveneens vertrouwelijk voor commentaar naar de sportkoepel NOC*NSF gestuurd, die op haar beurt de sportkoepels betrekt bij het geven van commentaar op het conceptbeleidsbesluit. Na ontvangst en verwerking van eventueel commentaar op het concept zal dit beleidsbesluit naar verwachting begin 2014 worden gepubliceerd. Het is daarbij uiteraard mijn streven om op basis van het commentaar van de diverse belangenorganisaties, helder en eenduidig uitvoeringsbeleid vast te stellen voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening.


X Noot
1

Rechtbank Gelderland, 19 november 2013, nr. 13/4182.

X Noot
2

Hof ’s-Hertogenbosch, 4 november 2011, nr. 11/00397.

Naar boven