Vragen van de leden Knops en Agnes Mulder (beiden CDA) aan de minister van Economische Zaken over nazorg steenkoolwinning (ingezonden 1 oktober 2013).

Antwoord van minister Kamp (Economische Zaken) (ontvangen 15 november 2013).

Vraag 1

Bent u bekend met de schadegevallen ten gevolge van steenkoolwinning in Limburg?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u van mening dat alle gevallen van schade als gevolg van steenkoolwinning in de Oostelijke en Westelijke mijnstreek niet in aanmerking komen voor schadevergoeding omdat deze is verjaard (laatste mijn sloot in 1975; verjaringstermijn is 30 jaar)?

Antwoord 2

De exploitant van een mijnbouwwerk heeft op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. De Domaniale Mijnmaatschappij die als laatste exploitant actief was in de in 1969 gestaakte kolenwinning in Kerkrade en omstreken heeft in 1996 opgehouden te bestaan en heeft ook geen rechtsopvolger op wie de schade zou kunnen worden verhaald. Daarom hebben drie bewoners uit Kerkrade, die schade aan hun eigendommen hebben, die zou zijn veroorzaakt door de kolenwinning door de Domaniale Mijnmaatschappij, een verzoek ingediend tot vergoeding van die schade uit het Waarborgfonds mijnbouwschade. Dit fonds heeft rechtspersoonlijkheid en bestaat uit private middelen van mijnbouwbedrijven uit de sectoren olie- en gaswinning, zoutwinning en opslag van stoffen en wordt beheerd en in en buiten rechte vertegenwoordigd door de minister van Economische Zaken. Ingevolge artikel 3:310, tweede lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Omdat de steenkolenwinning in Zuid-Limburg meer dan 30 jaar geleden is gestaakt, zijn vorderingen tot vergoeding van de schade als gevolg van de kolenwinning verjaard. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de bepalingen over het waarborgfonds in de mijnbouwregelgeving geen grond bieden voor de opvatting dat met dit fonds beoogd is vorderingen die volgens de algemene regels van het burgerlijk recht verjaard zijn te vergoeden, zijn de verzoeken van drie bewoners uit Kerkrade tot vergoeding van schade ten laste van het Waarborgfonds mijnbouwschade afgewezen. Vergelijkbare verzoeken tot uitkering ten laste van het Waarborgfonds mijnbouwschade zullen eveneens met toepassing van de toepasselijke wet- en regelgeving worden behandeld.

Vraag 3

Waarom laat u wel onderzoek doen naar de oorzaak van schade om vervolgens geen gevolg te geven aan de resultaten van uw eigen technische commissie?

Antwoord 3

In de gevallen waar het hier om gaat, is het niet de minister van Economische Zaken geweest die de Technische commissie bodembeweging («Tcbb») heeft gevraagd om onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade, maar waren dat de desbetreffende bewoners uit Kerkrade. Op grond van het bepaalde in artikel 139, eerste lid, van de Mijnbouwwet dient een burger die een verzoek indient tot uitkering uit het Waarborgfonds mijnbouwschade – in de bedoelde gevallen omdat de betrokken mijnondernemer die de schade zou hebben veroorzaakt, heeft opgehouden te bestaan – daarbij een advies te overleggen van de Tcbb over de gevolgen van mijnbouwactiviteiten voor beweging van de aardbodem en de schade die daarvan het gevolg kan zijn. De Tcbb heeft volgens de Mijnbouwwet tot taak om degene bij wie zaakschade is opgetreden desgevraagd advies te geven omtrent het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten alsmede over de hoogte van het schadebedrag. Als er volgens de Tcbb oorzakelijk verband is tussen de mijnbouwactiviteit en de schade, wil dat nog niet zeggen dat het Waarborgfonds mijnbouwschade in alle gevallen tot vergoeding van de schade dient over te gaan. Zoals hierboven aangegeven bij het antwoord op vraag 2 maakt de regeling van het waarborgfonds in de Mijnbouwwet met betrekking tot verjaring geen uitzondering voor de toepasselijkheid van het burgerlijk recht. Als beheerder van het waarborgfonds, dat rechtspersoonlijkheid bezit en dat is gevoed met private middelen van mijnbouwbedrijven, dient de minister van Economische Zaken met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving te beslissen over verzoeken tot uitkering.

Vraag 4

Indien er geen juridische verplichting is, bent u van mening dat er wel sprake is van een morele verplichting om de schade te vergoeden?

Antwoord 4

Of er naast of in plaats van een juridische verplichting sprake zou kunnen zijn van een morele verplichting om de schade te vergoeden, is een vraag die niet ligt bij het Waarborgfonds mijnbouwschade. Het is een politieke keuze om zonder materiële rechtsgrond te voorzien in een onverplichte tegemoetkoming van overheidswege. Zulke vergoedingen kunnen in ieder geval niet ten laste worden gebracht van de private middelen van het Waarborgfonds mijnbouwschade, bijeengebracht door mijnbouwondernemingen uit andere sectoren dan de kolenwinning die aan het ontstaan van deze schade part noch deel hebben. Over de eventueel te nemen stappen in dit kader en over de in het antwoord op vraag 8 aangekondigde onderzoeken in het kader van de nazorg voor de steenkolenwinning zal ik u gelijktijdig bij separate brief nader informeren.

Vraag 5

Geldt deze verjaringstermijn ook voor schadegevallen in Groningen?

Antwoord 5

De algemene regels omtrent verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor mijnbouwactiviteiten en de regels van het Burgerlijk Wetboek, als genoemd bij het antwoord op vraag 2 omtrent verjaring van rechtsvorderingen tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door exploitatie van mijnbouwwerken, gelden ook voor mijnactiviteiten en schadegevallen in Groningen. Omdat in Groningen nog geen dertig jaren zijn verstreken na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, is voorlopig van verjaring van rechtsvorderingen geen sprake. Bovendien is daar geen sprake van een exploitant die heeft opgehouden te bestaan.

Vraag 6

Bent u zich ervan bewust dat de huidige opstelling van de overheid afbreuk doet aan het vertrouwen van de burgers en dat deze opstelling grote gevolgen kan hebben voor de veiligheid en leefbaarheid in deze regio?

Antwoord 6

De laatste jaren zijn er meer en meer aanwijzingen dat bodembeweging en gemelde gevallen van schade in de Zuid-Limburgse mijnstreek verband kunnen houden met de voormalige steenkolenwinning in deze regio. Het is van belang goed in kaart te brengen welke na-ijlende gevolgen de steenkolenwinning in deze regio zou kunnen hebben en of deze effecten ook daadwerkelijk zouden kunnen gaan optreden en in welke mate. Om de eventuele risico’s te kunnen inschatten en om zo nodig adequate en verantwoorde beheersmaatregelen te kunnen treffen die ten goede komen aan de veiligheid en leefbaarheid in deze regio, is meer informatie nodig over de aard en de omvang van deze na-ijlende gevolgen en de oorzaken daarvan. In samenwerking met Staatstoezicht op de Mijnen, provinciale en lokale overheden en (internationale) experts en onderzoeksbureaus wordt een onderzoeksplan opgesteld om de mechanismen, die mogelijk ten grondslag liggen aan bovengenoemde gevolgen, nader te onderzoeken.

Vraag 7

Bent u bereid om kritisch naar de huidige wetgeving te kijken ten aanzien van de eigendomsverhoudingen van oude mijnschachten, omdat die vaak onduidelijk zijn?

Antwoord 7

In het kader van en in samenhang met het onderzoek naar risico’s van de na-ijlende gevolgen van de steenkolenwinning en het treffen van mogelijk nodige beheersmaatregelen ten aanzien van de veiligheid van oude mijnschachten, zullen ook eigendom en aansprakelijkheid ten aanzien van oude mijnschachten in ogenschouw worden genomen.

Vraag 8

Waarom heeft de Nederlandse overheid enkele jaren geleden wel aan Duitse zijde de veiligheid van oude schachten verbeterd en financieel ondersteund en blijft de Nederlandse zijde nu met lege handen staan?

Antwoord 8

Nadat de Duitse overheid (in 1993) toestemming gaf om het wegpompen van water uit de Akense kolenmijnen voorlopig te staken, bleek eind negentiger jaren van de vorige eeuw dat een aantal schachten in Nordrhein-Westfalen (Duitsland) risico’s liep om in te storten als gevolg van de stijging van het mijnwaterniveau. Deze schachten zijn in de negentiende eeuw door de (latere) Domaniale Mijnmaatschappij in het grondgebied van Herzogenrath (toen nog ’s-Hertogenrade) aangelegd in kolenlagen die in die tijd behoorden tot het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse Staat is in het verleden verplichtingen aangegaan inzake de veiligheid van Nederlandse schachten op Duits grondgebied2. Op grond daarvan en uit hoofde van Duitse wetgeving moesten met urgentie maatregelen worden getroffen om de veiligheid rond oude Nederlandse schachten te waarborgen. De Nederlandse Staat heeft toen aan zijn verplichtingen voldaan door de vereiste maatregelen te treffen. Om schade te voorkomen zijn in de periode 2001 – 2009 zeven oude steenkoolschachten in de Duitse gemeente Herzogenrath gevuld met beton en veilig gesteld. Hiermee is het gevaar voor instorting van deze schachten geweken. Tevens heeft het Ministerie van Economische Zaken laten onderzoeken of het nodig was om ook oude schachten op Nederlands grondgebied op te sporen en te beveiligen. Uit dit onderzoek kwam naar voren, dat het mijnwater aan Nederlandse zijde minder snel stijgt dan oorspronkelijk werd verwacht en dat er daardoor geen urgente veiligheidsmaatregelen nodig waren. Wel heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) sindsdien in samenwerking met de Provincie Limburg de stijging van het mijnwater van maand tot maand geobserveerd. Daarnaast heeft de TU-Delft – in overleg met SodM – onderzocht of stijgend mijnwater leidt tot stijging van de bodem. Inmiddels is duidelijk geworden dat de bodem in de Limburgse mijnstreek inderdaad stijgt en dat de mate van stijging meetbaar is met radarinterferometrie vanuit satellieten. Of, wanneer en in welke mate het stijgend mijnwater ook aan Nederlandse zijde risico’s oplevert voor onder meer de stabiliteit en de veiligheid van mijnschachten wordt nader onderzocht en vanzelfsprekend zullen in het kader van de nazorg voor de steenkolenwinning zo nodig ook aan Nederlandse zijde adequate en doeltreffende maatregelen worden genomen om risico’s voor de veiligheid te verminderen of beheersbaar te maken.

Vraag 9

Ben u bereid om alle besluiten ten aanzien van ingediende bezwaren, die verband houden met de door de technische commissie geconstateerde mijnbouwschade in de Oostelijke en Westelijke mijnstreek op te schorten totdat de Kamer afdoende geïnformeerd is en antwoord heeft op bovenstaande vragen?

Antwoord 9

De indieners van de bezwaarschriften hebben ingestemd met verlenging van de termijn voor het nemen van de beslissingen op de bezwaarschriften tot medio november 2013. Met deze brief, alsmede met de in het antwoord op vraag 4 genoemde separate brief die gelijktijdig aan uw Kamer wordt aangeboden, meen ik uw Kamer afdoende te hebben geïnformeerd. Gelet hierop was er geen aanleiding meer om de beslissing op de bezwaren nog aan te houden, zodat ik inmiddels op die bezwaren heb beslist.


X Noot
1

Limburgs Dagblad van 13 september 2013

X Noot
2

Grensverdrag tussen Pruisen en Nederland van 26 juni 1816, Verdrag van 16 december 1939 over de concessiegrens langs de Wurm en zekerheidspijlers, Verdrag van 1953 over de pachtvelden Julia en Willem-Sophia.

Naar boven