Vragen van het lid Van Meenen (D66) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het zorgwekkende rendementsdenken in het hoger onderwijs (ingezonden 12 september 2013).

Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 29 oktober 2013)

Vraag 1

Bent u bekend met het onderzoek «Impact of binding study advice on study behavior and pre-university education qualification factors in a problem-based psychology bachelor program», waarin gesteld wordt dat een bindend studieadvies (BSA) niet werkt en soms zelfs een contraproductief effect heeft?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Onderschrijft u de conclusie dat studenten die onder de BSA-regeling vallen niet significant harder zijn gaan studeren en zelfs slechtere studieresultaten behalen dan de pre-BSA studenten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Ik onderschrijf deze conclusie niet. Voornoemd onderzoek beperkt zich tot slechts één opleiding bij één instelling en is gericht op studenten uit de cohorten 2005 en 2006. Bij deze opleiding wordt probleemgestuurd onderwijs (PGO) toegepast, waardoor de resultaten van dit onderzoek niet zonder meer te vertalen zijn naar alle studenten die onder de BSA-regeling vallen. Daarnaast bestaan er andere (recentere) onderzoeken met een breder perspectief waaruit het tegendeel blijkt. Een van deze onderzoeken is de evaluatie van de pilot «Nominaal is normaal» aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW) van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)2, waaruit blijkt dat binnen de faculteit bij de meeste opleidingen een hoger rendement werd gehaald dan voorheen zonder BSA. Een onderzoek van Rijksuniversiteit Groningen (RUG)3 stelt dat er een sterk positief effect is te zien na invoering van het BSA in het aantal studiepunten dat wordt behaald en het aantal studenten dat in één jaar tijd het eerste jaar behaalt.

Vraag 3

Welke consequenties hebben deze onderzoeksresultaten voor uw beleid ten opzichte van BSA’s? Kunt u dit toelichten?

Antwoord 3

Gelet op mijn antwoord op vraag 2 hebben deze beperkte onderzoeksresultaten geen consequenties voor mijn beleid ten aanzien van het BSA. Het BSA is een instrument om studenten te verwijzen die niet geschikt zijn voor specifieke opleidingen en om studenten te stimuleren in tempo te (blijven) studeren. Het BSA voor het eerste jaar is al jaren in werking. Instellingen geven over het algemeen aan dat zij zeer tevreden zijn over de effecten van het BSA.

Vraag 4

Deelt u de mening dat er in het (hoger) onderwijs moet worden ingezet op de kwaliteit van het aangeboden onderwijs, niet op rendementscijfers? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Ik ben van mening dat in het hoger onderwijs de onderwijskwaliteit voorop moet staan. Daarbij is studievoortgang wel van belang. Veel studenten doen onnodig lang over hun studie. Verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de studievoortgang moet leiden tot een ambitieuze studiecultuur. In een ambitieuze studiecultuur moet nominaal studeren de regel zijn en geen uitzondering. Via de prestatieafspraken zijn afspraken met hoger onderwijsinstellingen gemaakt over kwaliteitsverhoging en de inzet om het studieresultaat op te hogen.

Vraag 5

Bent u bekend met het feit dat economieopleidingen op Windesheim te Zwolle eenzelfde regeling hebben als de Universiteit Leiden met betrekking tot de geldigheidsduur van behaalde studiepunten na het propedeusejaar?

Antwoord 5

Het is goed dat studenten gestimuleerd worden om in tempo te studeren. Het is echter in strijd met de wet als studenten tentamens, waarvan de geldigheidstermijn beperkt is, niet meer opnieuw kunnen doen. Onder de bedoelde regeling van de Universiteit Leiden zouden aanvankelijk van 25 studenten de tentamenresultaten van het tweede en derde bachelorjaar komen te vervallen en zou hen geen gelegenheid meer worden geboden om de betreffende tentamens nogmaals te doen.

Inmiddels heeft het College van Bestuur van de Universiteit Leiden in overleg met de faculteit Rechtsgeleerdheid besloten dat de studenten waarvan de cijfers op grond van de regeling inzake de geldigheidsduur van tentamenresultaten zijn vervallen, met terugwerkende kracht vanaf 1 september jl. toegestaan wordt opnieuw vakken te volgen en toetsen voor deze vakken af te leggen.

In het mondelinge vragenuur op 10 september 2013 heb ik in reactie op de vragen van de heer Mohandis (PvdA) toegezegd bij de VSNU te informeren naar de andere universiteiten die eenzelfde regeling hebben als Universiteit Leiden. Inmiddels heb ik ook de Vereniging Hogescholen benaderd met het verzoek te inventariseren of er hogescholen zijn die een soortgelijke regeling hebben als die bij Universiteit Leiden. De Vereniging Hogescholen heeft toegezegd deze inventarisatie te zullen uitvoeren. Nadat ik de resultaten van de inventarisaties heb ontvangen, zal ik uw Kamer over de uitkomsten ervan informeren. Uit de door mij bij Hogeschool Windesheim ingewonnen informatie blijkt dat zij om te kunnen waarborgen dat studenten met actuele kennis afstuderen, aan tentamens een geldigheidsduur van vier jaar verbindt. Na deze periode kunnen ingeschreven studenten de betreffende tentamens herkansen. Per studiejaar heeft de ingeschreven student minimaal twee toetskansen voor iedere onderwijseenheid. Hetgeen Hogeschool Windesheim doet is dus niet hetzelfde als in het geval van Universiteit Leiden.

Vraag 6

Deelt u de mening dat het beperken van de geldigheidsduur van een tentamen alleen logisch is wanneer de kennis van een bepaalde cursus snel veroudert? Kunt u dat toelichten?

Antwoord 6

Beperking van de geldigheidsduur van tentamens is volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) mogelijk om verschillende redenen, zoals ik toegelicht heb in het mondelinge vragenuur op 10 september 2013 naar aanleiding van de vragen van de heer Mohandis (PvdA). Het is aan de instelling in samenspraak met de medezeggenschap om te bepalen wanneer het nodig is de geldigheidsduur te beperken. Het instrument voor beperking van de geldigheidsduur van tentamens is een al lang bestaand instrument. Indertijd is het met name geïntroduceerd om de geldigheidsduur van tentamens te bepalen als kennis veroudert, zodat degene die is afgestudeerd over kennis beschikt die up-to-date is. Omdat dat per opleiding kan verschillen, wordt er niet centraal een geldigheidstermijn voorgeschreven. Het is aan de instellingen zelf om de onderwijskundige argumenten en belangen bij beperking van geldigheidstermijnen te wegen.

Vraag 7

Bent u van mening dat alle cursussen uit het tweede jaar van de opleiding bedrijfseconomie aan het Windesheim te Zwolle dusdanig snel verouderen dat de geldigheidsduur tot vier jaar beperkt moet zijn? Kunt u dat toelichten? Bent u tevens van mening dat alle cursussen uit het tweede jaar van de opleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Leiden dusdanig snel verouderen dat de geldigheidsduur tot vier jaar beperkt is? Kunt u dat toelichten? Wat zegt dit over een ieder die enkele jaren geleden is afgestudeerd bij een van deze studies?

Antwoord 7

Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 5 en 6. Welke termijnen aanvaardbaar zijn voor het up-to-date zijn van kennis is aan de hoger onderwijsinstellingen zelf om te bepalen. Na het afstuderen kan kennis up-to-date worden gehouden via bijvoorbeeld werkervaring of bijscholing. Daarin heeft de afgestudeerde een eigen verantwoordelijkheid. Dit valt buiten de verantwoordelijkheid van de instelling.

Vraag 8

Bent u bekend met de «4-kansenmaatregel» van Hogeschool De Kempel?4 Wat vindt u van het feit dat studenten al na vier pogingen voorgoed worden uitgesloten van hun opleiding?

Antwoord 8

Ja. Tevens heb ik contact gehad met Hogeschool De Kempel. Ik heb begrepen van Hogeschool De Kempel dat deze maatregel na overleg met de Inspectie van het Onderwijs met onmiddellijke ingang is ingetrokken door de hogeschool en dat studenten niet meer hiermee worden geconfronteerd, omdat de maatregel in strijd was met wet- en regelgeving.

Een instelling kan de student, die ingeschreven is, niet beletten om een tentamen opnieuw af te leggen. Uitsluiten van een opleiding kan alleen op grond van een BSA waarbij de student wordt afgewezen voor de opleiding en vervolgens wordt uitgeschreven. Een student kan een BSA krijgen op grond van het feit dat hij de vooraf vastgestelde studienorm niet behaalt, maar niet omdat hij al een aantal keer hertentamen heeft gedaan voor een bepaald vak.

Vraag 9

Wat vind u van uitspraken dat bovenstaande regelingen voor universiteiten en hogescholen slechts een verdekte manier zijn om trage studenten weg te sturen om op die manier aan hun prestatieafspraken te voldoen, en dat op deze manier de studenten de prijs betalen voor afspraken die door de instelling gemaakt zijn?

Antwoord 9

Inzet van dit kabinet is een uitdagender studiecultuur te creëren en het studieklimaat te verbeteren. In de prestatieafspraken is met instellingen afgesproken zowel de kwaliteit van onderwijs als het studierendement te verbeteren. Deze maatregelen zijn gebaseerd op wederkerigheid, waarbij zowel studenten als instellingen hun verantwoordelijkheid hebben en nemen. Van instellingen wordt verwacht om nominaal studeren te stimuleren en daarnaast de kwaliteit van onderwijs te verbeteren.

Mijn indruk is dat bovenstaande regelingen bij instellingen vaak losstaan van de prestatieafspraken, aangezien zij in werking zijn gezet op een eerdere datum. Voor een gedetailleerder beeld wacht ik de informatie van VSNU en Vereniging Hogescholen af. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8, moeten studenten de mogelijkheid hebben een tentamen waarvan de geldigheidstermijn is verstreken opnieuw te maken.

Vraag 10

Hoe verhoudt al het bovenstaande zich tot artikel 1.3 alinea 5 van de Wet op Hoger Onderwijs, waarin wordt gesteld dat «De universiteiten, levensbeschouwelijke universiteiten, hogescholen en de Open Universiteit […] mede aandacht [schenken] aan de persoonlijke ontplooiing en aan de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.»? Kunt u dat toelichten?

Antwoord 10

Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat deze taak van de instelling in een ander perspectief komt te staan met bovenstaande maatregelen. De maatregelen om studiekwaliteit en studievoortgang te stimuleren, zoals het BSA en het instrument voor beperking van de geldigheidsduur van tentamens, hebben als doel een uitdagende en inspirerende leeromgeving te stimuleren.


X Noot
1

Björn B. de Koning, Sofie M.M. Loyens, Remy M.J.P. Rikers, Guus Smeets & Henk T. van der Molen (2013): Impact of binding study advice on study behavior and pre-university education qualification factors in a problem-based psychology bachelor program, Studies in Higher Education

X Noot
2

Baars, G., Adriaans, M., Godor, B., Hermus, P. & Van Wensveen, P. (2012). Pilot «Nominaal = Normaal» bij de faculteit der Sociale Wetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam: Eindrapport. Rotterdam, Erasmus Universiteit Rotterdam, Risbo. (ISBN: 978-90-76613-60–4), http://www.risbo.org/rapporten/Eindrapport%20pilot%20N%20is%20N%20bij%20FSW%20aan%20de%20EUR.pdf

X Noot
3

Vermue, C.E., & Beldhuis, H.J.A. (2013) Studievoortgang in de cohorten 2009, 2010 en 2011. BSA-evaluatie. Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Donald Smits centrum voor informatie technologie.

Naar boven