Vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het gebrek aan stageplekken voor duizenden mbo-leerlingen (ingezonden 10 oktober 2013).

Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 29 oktober 2013)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Geen stageplek voor duizenden leerlingen»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat bijna 3.000 studenten in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) geen stageplek kunnen vinden en daardoor mogelijk niet kunnen afstuderen?

Antwoord 2

Als 3.000 studenten niet zouden kunnen afstuderen vanwege het gebrek aan stageplekken, zou ik dat een ernstige zaak vinden. Hiervan is echter geen sprake. In het betreffende bericht wordt gemeld dat het meldpunt stagetekorten bijna 3.000 meldingen heeft ontvangen.

Door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs bedrijfsleven (SBB) en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven wordt hard gewerkt aan het stage- en leerbanenoffensief. Onderdeel hiervan is het meldpunt stagetekorten. Hierbij kunnen mbo-instellingen en studenten terecht die er zelf niet in slagen een passende stageplek te vinden.

Bij het meldpunt zijn in de maanden juni tot en met september meldingen gedaan voor 2.848 studenten. De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven zijn met deze meldingen actief aan de slag gegaan en zij ondersteunen de onderwijsinstellingen bij het vinden van geschikte stageplaatsen. Door de extra inzet was eind september voor meer dan de helft van de studenten een stageplaats gevonden. Voor de overige studenten wordt door onderwijsinstellingen en kenniscentra nog gezocht naar een passende stage. Omdat onderwijsinstellingen vaak tijdig melden, sommige meldingen betreffen de stageperiode voor voorjaar 2014, is er vaak nog voldoende tijd om ook voor deze studenten een stageplaats te vinden. Anders dan het artikel suggereert, is het dus niet zo dat bijna 3.000 studenten niet kunnen afstuderen door gebrek aan stageplekken.

Vraag 3

Hoe oordeelt u over het feit dat in sommige gevallen met «veel kunst en vliegwerk» een passende plek gevonden wordt? Kunt u garanderen dat ook deze stages kwalitatief goed en passend zijn?

Antwoord 3

Het aanbod aan stageplaatsen hangt sterk samen met het aanbod aan regulier werk. Slechte conjuncturele omstandigheden zetten ook het aanbod aan stageplaatsen onder druk. De studenten en de onderwijsinstellingen moeten daardoor soms meer moeite doen om een geschikte stageplek te vinden. De situatie verschilt echter per opleiding en per regio. Daar waar het lastig is om voor iedere student een geschikte stageplaats te vinden, wordt gezocht naar creatieve oplossingen. Door de stageperiodes van studenten meer over het schooljaar te spreiden of door meerdere studenten in dezelfde periode van dezelfde stageplaats gebruik te laten maken, kan de capaciteit van leerbedrijven optimaal worden benut. Alle stages moeten wel plaatsvinden bij erkende leerbedrijven die aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen. Een (onafhankelijke) beoordeling of een leerbedrijf erkend wordt, vindt plaats door het kenniscentrum.

Vraag 4

Hoe oordeelt u over de opvatting van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) dat de problemen die bij de SBB gemeld worden slechts het topje van de ijsberg zijn en dat er nog veel meer knelpunten op de stagemarkt zijn dan gemeld worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de overige knelpunten zijn?

Antwoord 4

Naast de meldingen bij het meldpunt Stagetekorten worden veel signalen over mogelijke tekorten aan stageplaatsen regionaal opgepakt door de onderwijsinstelling tezamen met het regionale bedrijfsleven en het betrokken kenniscentrum. Deze regionale infrastructuur zorgt ervoor dat in vrijwel alle gevallen een student alsnog een geschikte stageplaats kan vinden. De meerwaarde van een regionale aanpak is, dat op deze wijze studenten en leerbedrijven in de eigen regio met elkaar in contact kunnen worden gebracht.

Vraag 5

Is er sprake van een verschil tussen het tekort aan stageplaatsen tussen BBL-opleidingen en BOL-opleidingen? Kunt u inzichtelijk maken hoe groot de verschillen in het tekort aan stageplekken per regio en per sector zijn?

Antwoord 5

In het systeem van beroepsopleidende leerweg (bol) en beroepsbegeleidende leerweg (bbl) is sprake van communicerende vaten. Dat biedt voordelen: in tijden waarin bedrijven minder leerbanen (kunnen) aanbieden, kunnen studenten alsnog hun opleiding afronden in de theoretische bol-variant. In 2009 koos nog 32% van de mbo-studenten voor de bbl. In 2012 is het aandeel bbl-studenten gedaald naar 29%. Er vindt dus een verschuiving plaats van de bbl- naar de bol-opleidingen. In het bijzonder in conjunctuurgevoelige sectoren zoals de bouw is deze ontwikkeling duidelijk zichtbaar.

Op 7 oktober 2013 heeft SBB een nieuwe Barometer uitgebracht met actuele gegevens over de situatie op de stage- en leerbanenmarkt per regio en per sector. De Barometer heb ik als bijlage bij deze brief gevoegd.2

Vraag 6

Deelt u de mening dat elke student die ingeschreven staat bij een mbo-instelling een kwalitatief goede en passende stageplek moet kunnen vinden, aangezien dit de zorgplicht van de mbo-instellingen is? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?

Antwoord 6

De beroepspraktijkvorming, ook wel stage genoemd, is verplicht onderdeel van elke beroepsopleiding. Vanuit haar zorgplicht heeft de onderwijsinstelling de taak om studenten te ondersteunen en te begeleiden bij het vinden van een geschikte stageplaats. De leerbedrijven stellen de stageplaatsen beschikbaar en niet de onderwijsinstelling. Het spreekt voor zich dat de onderwijsinstelling bij het aanbieden van beroepsopleidingen wel rekening moet houden met de arbeidsmarktrelevantie (inclusief de kans op stage) van de betreffende beroepsopleiding.

Wel heb ik reeds vorig jaar aan de SBB gevraagd om het eerder genoemde stage- en leerbanenoffensief te intensiveren. Het offensief zoekt actief naar nieuwe leerbedrijven en helpt studenten en mbo-instellingen om een stage te vinden. De resultaten laten zien dat hiermee een groot deel van de knelpunten kan worden aangepakt.

Vraag 7

Bent u in staat om deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van uw ministerie?

Antwoord 7

Ja.


X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven