Vragen van het lid Oskam (CDA) aan de Staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de uitzending «Opa en oma in de ban» (ingezonden 25 juli 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 2 september 2014) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2824

Vraag 1, 2 en 3

Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Opa en oma in de ban»?1

Herkent u het probleem dat grootouders soms niet, nauwelijks of moeizaam contact kunnen onderhouden met hun kleinkinderen als gevolg van een echtscheiding?

Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit veronderstelde probleem?

Antwoord 1, 2 en 3

Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending.

Er is geen inzicht te geven in het aantal grootouders dat hun kleinkinderen niet ziet, omdat een groot deel waarschijnlijk buiten het zicht van (overheids)instanties blijft.

De Raad voor de Kinderbescherming kan de rechter desgevraagd een advies geven over omgang. De Raad voor de Kinderbescherming geeft aan dat het aantal adviezen dat over de omgang met grootouders wordt uitgebracht zeer beperkt is.

Vraag 4

Kunt u aangeven wat het belang van het kind kan zijn van een omgangsregeling met zijn of haar grootouders?

Antwoord 4

Grootouders kunnen een belangrijke rol spelen in het leven van kleinkinderen. Over het algemeen hebben kinderen dus baat bij omgang met hun grootouders. Dit geldt ook vice versa. Of omgang ook in het belang is van kinderen als er hevige conflicten zijn tussen ouders en grootouders dient per casus te worden bekeken.

Vraag 5

Kunt u aangeven welke uitleg in de rechtspraak wordt gehanteerd ten aanzien van de vereisten van een nauwe persoonlijke band met het kind, of de omgangsregeling in het belang van het kind is en de voorwaarden voor ontzegging zoals geformuleerd in artikel 1:377a, derde lid, Burgerlijk Wetboek?

Antwoord 5

Ingevolge artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Indien grootouders bij de rechter om omgang verzoeken, zal de rechter derhalve eerst vaststellen of zij in een dergelijke nauwe persoonlijke betrekking tot hun kleinkind staan. De uitleg die de rechtspraak daarbij hanteert is dat degene die om omgang verzoekt voldoende concrete feiten en omstandigheden moet stellen waaruit dit kan worden afgeleid. Deze uitleg vloeit voort uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (zie bijvoorbeeld EHRM Lebbink tegen Nederland 1 juni 2004, no. 45 582/99).

Als sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking bestaat een recht op omgang. Dit recht wordt slechts ontzegd als omgang kortweg niet in het belang van het kind is, dat wil zeggen als sprake is van de in het derde lid van artikel 1:377a BW genoemde gronden. De rechtspraak zal daarbij moeten aangeven welke concrete feiten en omstandigheden zo zwaar wegen dat tot ontzegging van omgang wordt overgegaan.

Vraag 6

Kunt u op basis van de beschikbare jurisprudentie aangeven wat de meest voorkomende gronden zijn waarop de rechter een verzoek van de grootouders voor een omgangsregeling afwijst?

Antwoord 6

Gezien het bovenstaande zal een verzoek tot omgang niet worden gehonoreerd indien:

  • geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Grootouders zullen dan niet ontvankelijk in hun verzoek worden verklaard;

  • omgang niet in het belang van het kind is.

Vraag 7, 8 en 9

Bent u van mening dat de wet voldoende ruimte biedt om een omgangsregeling voor grootouders met hun kleinkinderen bij de rechter af te dwingen of dat de voorwaarden daarvoor veelal te strikt worden toegepast door de rechter?2

Hoe beoordeelt u de gekozen wettelijke bepalingen in de ons omringende landen in vergelijking met de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld die in het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch, waarin niet alleen de ouders, maar ook de juridische grootouders een expliciet geformuleerd recht op omgang met de kleinkinderen wordt toegekend?3

Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de wenselijkheid en noodzakelijkheid om (de formulering van) de wettelijke omgangsregeling voor grootouders met hun kleinkinderen aan te passen?

Antwoord 7, 8 en 9

In een aantal ons omringende landen waaronder Duitsland en Frankrijk staan grootouders direct in de wet genoemd als rechthebbende op omgang met hun kleinkind.

Ik acht de eerder geschetste mogelijkheid voor grootouders om via de rechter tot een omgangsregeling te komen niettemin afdoende en zie daarom geen aanleiding hier nader onderzoek naar te doen.

Vraag 10

Speelt de veronderstelde problematiek van een omgangsregeling voor grootouders een rol in het door u gepresenteerde uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»»?4 Zo nee, bent u van mening dat hiervoor meer aandacht moeten komen in toekomstige beleidsplannen over vechtscheidingen?

Antwoord 10

Ja. In het door de Staatssecretaris van VWS en mij gepresenteerde uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»» hebben grootouders nadrukkelijk een rol. Zo spreekt de bewustwordingscampagne, die naar verwachting eind deze zomer start, de omgeving van ouders in een «vechtscheiding» aan op hun verantwoordelijkheid om niet mee te gaan in de strijd. Ook kan Bureau Jeugdzorg grootouders betrekken bij een netwerkberaad ter verbetering van de situatie van het kind.

In het uitvoeringsplan ligt de nadruk op het voorkomen en vroegtijdig signaleren van een vechtscheiding, hetgeen alle partijen ten goede komt.


X Noot
1

Hollandse Zaken, Omroep Max, 16 juli 2014

X Noot
2

Art.1685 Bürgerliches Gesetzbuch

X Noot
3

Art.1685 Bürgerliches Gesetzbuch

X Noot
4

Kamerstuk 33 836, nr. 3 (bijlage)

Naar boven