Vragen van de leden Rebel (PvdA) en Van der Steur (VVD) aan de Minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat smartshops levensgevaarlijke drugs verspreiden (ingezonden 5 juni 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) mede namens de minister van Veiligheid en Justitie (ontvangen 15 juli 2014)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws waarin werd aangetoond dat verdovende middelen die op de opiumlijst staan worden verkocht als vitaminepillen? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1

Antwoord 1

Ja, ik heb kennis genomen van deze uitzending. Een smartshop mag alleen legale middelen verkopen. Het is niet toegestaan middelen te verkopen die onder de werking van de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet vallen.

Vraag 2

Was u op de hoogte van het feit dat verdovende middelen worden verkocht in ten minste vier smartshops in Amsterdam en Utrecht? Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan en heeft u een overzicht van andere smartshops die verboden middelen verkopen?

Antwoord 2

Nee, dit was mij niet eerder bekend. Op dit moment wordt nader onderzocht op welke wijze kan worden opgetreden tegen de vier smartshops in Amsterdam en Utrecht. Mij zijn geen andere voorbeelden bekend van smartshops die illegale middelen verkopen.

Vraag 3 en 4

Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) pas smartshops controleert als een melding van verboden transacties bij binnenkomt? Zo ja, beschouwt u deze werkwijze als effectief? Waarom komt de NVWA pas in actie na een melding en niet op eigen initiatief? Zo nee, op welke manier controleert de NVWA dan wel?

Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een rol bij de controle van smartshops? Zo ja, op welke wijze wordt hieraan invulling gegeven? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat smartshops ook vitamines en amfetamines verkopen, evenals middelen die op de opiumlijst staan?

Antwoord 3 en 4

De bevoegdheden op het gebied van toezicht zijn vervat in verschillende wetten. Dit kan de Warenwet zijn, de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet. Afhankelijk van de wet op basis waarvan toezicht wordt gehouden, is of de NVWA of de IGZ aangewezen als toezichthouder. Daarom is bij controles van smartshops meestal sprake van gecombineerd toezicht, hetgeen betekent dat de NVWA samen met de IGZ en de politie controles uitvoert. Meestal vinden dergelijke controles plaats op basis van meldingen, soms op basis van andere signalen en gesignaleerde risico’s.

Vraag 5

Deelt u de mening dat de gezondheid van de gebruiker in gevaar is als hij verslavende middelen gebruikt die hem zijn verkocht als vitaminepillen? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u op welke termijn om de smartshops die op deze wijze te werk gaan aan banden te leggen? Acht u het mogelijk en wenselijk de huidige algemene plaatselijke verordeningen in landelijke regels te vatten, zodat in heel Nederland voor alle smartshops met één maat wordt gemeten en op deze regels kan worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Indien een gebruiker verslavende middelen gebruikt, terwijl hij denkt dat hij vitaminepillen slikt, kan dit ongewenste gevolgen hebben voor zijn gezondheid. Echter, wanneer iemand vitaminepillen wil kopen is de drogist of de apotheek daarvoor het geëigende kanaal, niet de smartshop. Een koper heeft op dit punt ook een eigen verantwoordelijkheid. Aangezien de NVWA en de IGZ betrokken zijn bij het toezicht op de smartshops, waar nodig ondersteund door de politie, acht ik extra maatregelen of aanvullende landelijke regels niet opportuun. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4.

Vraag 6 en 7

Kan de controle op de kwaliteit van partydrugs gezondheidsproblemen voorkomen? Moeten de organisatoren van feesten en exploitanten van horeca-ondernemingen of de overheid deze controle uitvoeren? Hoe staat u tegenover het verbinden van voorlichting over de risico’s van partydrugs aan deze controle? In hoeverre is uit onderzoek bekend of controles van partydrugs, al dan niet in combinatie met voorlichting, bijdragen aan een stijging of daling van het gebruik van dit soort drugs?

Acht u verder onderzoek naar gebruik van deze middelen onder specifieke doelgroepen zinvol als hierbij ook gekeken wordt naar de invloed van de angst voor vervuilde partydrugs op het kopen van ogenschijnlijk «gezondere» alternatieven via smartshops? Zo ja, op welke manier moet dat georganiseerd worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6 en 7

Via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) kunnen (potentiële) gebruikers zich wenden tot een testservice die is verbonden aan een instelling voor verslavingszorg. Zij krijgen dan informatie over de samenstelling van het middel, over de werking van het middel en over de risico’s van het gebruik van het middel. Het landelijk coördinatiepunt, dat bij het Trimbos-instituut is ondergebracht, wordt gefinancierd door het ministerie van VWS, terwijl de lokale testservices worden gefinancierd door de lokale overheden.

Ik zie het niet als een taak van horecaondernemers of organisatoren van feesten om dergelijke controles uit te (laten) voeren. De uitvoerders van het DIMS beschikken over veel expertise over de samenstelling van drugs, de werking en de gezondheidsrisico’s. Dat is kennis die van horecaondernemers niet verwacht kan worden. Omdat het meestal gaat om het testen van verboden middelen is het DIMS-systeem strak in protocollen vastgelegd en beschikken de testservices over een ontheffing op grond van de Opiumwet.

Het gebruik van (party)drugs, of ze nu wel of niet vervuild zijn, brengt altijd gezondheidsrisico’s met zich mee. Er bestaan geen «gezonde» psychoactieve middelen. Het Trimbos-instituut doet regelmatig onderzoek naar het gebruik van partydrugs, zoals het Grote Uitgaansonderzoek van eind 2013, onderzoek naar het gebruik van partydrugs onder een grote groep frequent uitgaande jongeren. Aanvullend onderzoek naar het gebruik van partydrugs lijkt me daarom niet nodig.

Overigens leverde het onderzoek «Pillen testen in Nederland» (DJ Korf e.a., 2003) geen duidelijke aanwijzingen op voor een stijging van het gebruik van ecstasy als gevolg van pillentesten.

Vraag 8

Welke rol ziet u weggelegd voor de politie bij de handhaving van de Opiumwet in relatie tot deze smartshops? Hoe verhoudt de rol van de politie zich tot die van de IGZ?

Antwoord 8

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4.


X Noot
1

«Illegale drugs over toonbank smartshops» RTL Nieuws, 19 april 2014 (http://www.rtlnieuws.nl/nieuws/binnenland/illegale-drugs-over-toonbank-smartshops)

Naar boven