Vragen van de leden Gesthuizen, Van Nispen (beiden SP) en Oskam (CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de uitspraken en antwoorden op vragen over een slachtoffer van identiteitsfraude (ingezonden 16 april 2014).

Antwoord van Minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 26 juni 2014) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1881

Vraag 1

Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de afhandeling van de klachten van een van de beroemdste slachtoffers van identiteitsfraude, de heer Kowsoleea?1 Kent u de brief van 2 april 2014 van de advocaat van de heer Kowsoleea aan u, waarin de antwoorden op deze vragen apert onjuist worden genoemd?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Blijft u bij uw antwoord dat u de Kamer juist en volledig heeft geïnformeerd op 4 juli 2013, toen een specifieke vraag is gesteld over de afhandeling van de klachten van deze meneer, waarop u heeft geantwoord dat er goede gesprekken waren met de advocaat van deze meneer en dat u de Kamer zou informeren over de conclusies?

Waarom wordt nog steeds de indruk gewekt dat er gesprekken gaande zijn, terwijl de landsadvocaat al eind 2012 heeft laten weten dat er geen aanleiding wordt gezien om de mogelijkheden van een regeling te onderzoeken?

Antwoord 2 en 3

Ja, mijn inzet is steeds gericht geweest om deze zaak op een redelijke en te rechtvaardigen wijze af te handelen. In dat verband heb ik opnieuw contact gezocht met de advocaat van betrokkene.

Vraag 4

Waarom wordt er voorts nog steeds gesteld dat het slachtoffer en zijn advocaat stukken moeten aanleveren, terwijl er al ordners vol met onderbouwing zijn aangeleverd en er al jaren geleden toezeggingen zijn gedaan, dankzij bemiddeling en in aanwezigheid van de Nationale ombudsman? Hoe is het mogelijk dat dit slachtoffer nu al jaren wacht op de hem toegezegde genoegdoening?

Antwoord 4

Uit het lijvige dossier met schadestaat dat namens betrokkene is aangeleverd blijkt onvoldoende de gestelde onrechtmatigheid in relatie tot het oorzakelijk verband. Daarom is betrokkene gevraagd om een (nadere) onderbouwing van de gestelde onrechtmatigheid en het causaal verband tussen het aan de Staat verweten handelen en de geclaimde schade.

Vraag 5, 6 en 7

Wat is uw reactie op het verwijt dat de heer Kowsoleea jarenlang willens en wetens aan het lijntje is gehouden door bij hem herhaaldelijk het vertrouwen te wekken dat aan hem een genoegdoening zou worden verleend, dat hij vervolgens opnieuw in de kou staat en dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd?

Deelt u de mening dat de overheid, waarvan vast staat dat deze in belangrijke mate verantwoordelijk is geweest voor het voortdurende leed van dit slachtoffer van identiteitsfraude, nu ook verantwoordelijk is voor een snelle oplossing? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen?

Wanneer kan deze nare kwestie worden opgelost? Bent u bereid er persoonlijk voor te zorgen dat er overleg komt met dit slachtoffer van identiteitsfraude en zijn advocaat zodat na al die jaren er een streep kan worden gezet onder dit dossier? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5, 6 en 7

Ik zou graag zien dat deze zaak op korte termijn tot een oplossing komt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1430

Naar boven