Vragen van de leden Hoogland en Otwin vanDijk (beiden PvdA) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over het oordeel van het College voor de Rechten van Mens over het door Veolia gemaakte onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte (ingezonden 29 april 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Mansveld (Infrastructuur en Milieu) (ontvangen 6 juni 2014).

De vragen gaan over het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (College) over het door Veolia gemaakte verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte. Lokaal en regionaal zijn zoals u weet de decentrale overheden bevoegd voor het afsluiten van concessies voor het openbaar vervoer (OV). In het «Besluit toegankelijkheid OV» worden door het Rijk eisen gesteld aan de stapsgewijze toegankelijkheid van het OV voor de verschillende modaliteiten. Het oordeel van het College sterkt mij in mijn visie om niet alleen via wet- en regelgeving eisen te stellen aan de toegankelijkheid van het OV. Met decentrale overheden, vervoerders en andere relevante partijen ben ik daarom bezig om flankerende maatregelen te ontwikkelen die de toegankelijkheid in de gehele OV-keten kunnen verbeteren, waardoor mensen met een beperking de kans krijgen om volwaardig mee te doen in de samenleving. Hier ligt ook een kans voor OV-autoriteiten om met elkaar een integrale aanpak van toegankelijkheid af te stemmen en dit onderdeel uit te laten maken van de business case van vervoerders via de concessievoorschriften. Daarmee kunnen concessieverleners gezamenlijk in belangrijke mate bijdragen aan de uiteindelijke ambitie van de VN die ik volledig onderschrijf: volledige participatie, inclusieve maatschappij.

Vraag 1

Kent u het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens, oordeelnummer 2014-50, over het door Veolia Transport Limburg B.V. gemaakte onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u het feit dat Veolia Transport Limburg B.V. volgens het College voor de Rechten van de Mens verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte door geen tijdelijke bijstand te verlenen aan een reiziger in een rolstoel?

Antwoord 2

Ik interpreteer het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens als een duidelijke aanwijzing voor Veolia om de dienstverlening voor reizigers met een rolstoel structureel te verbeteren. Ik zal dit ook per brief onder de aandacht brengen van de provincie Limburg die de concessie beheert.

Vraag 3

Bent u bereid hierover met de provincie Limburg en Veolia Transport Limburg B.V. in overleg te treden?

Antwoord 3

Ik heb naar aanleiding van de uitspraak een oproep gedaan aan beide partijen om tot een oplossing van de genoemde punten te komen (zie bijlage).2

De provincie Limburg is als concessieverlener echter de eerst aangewezene om over dit oordeel van het College met Veolia Transport in gesprek te gaan. Ik heb begrepen dat deze overleggen hebben plaatsgevonden. Het is naar mijn mening van belang dat ook de andere concessieverleners kennis nemen van het oordeel van het College. Ik zal het oordeel met een toelichting op mijn eigen rol dan ook onder de aandacht brengen van de koepels van de verleners van busconcessies IPO en SKVV en van de koepelorganisaties van de busvervoerbedrijven KNV en FMN.

Vraag 4

Deelt u de mening dat onderscheid maken op grond van handicap of chronische ziekte onwenselijk is en uitermate kwetsend voor de gedupeerden?

Antwoord 4

Ja.


X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven