Vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over schikkingen in fraudezaken (ingezonden 20 maart 2014).

Antwoord van Minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 16 juni 2014). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1748

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Schikkingscultuur in fraudezaken ondermijnt de rechtsontwikkeling»?1 Hoe beoordeelt u het feit dat grote fraudezaken, die voor veel beroering zorgen, regelmatig met een schikking worden afgedaan?

Antwoord 1

Ja, ik ben bekend met het artikel. In totaal heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de afgelopen vijf jaar in minder dan tien zaken per jaar mijn instemming met een hoge transactie gevraagd. Mijn instemming is vereist op grond van de beleidsregels van het OM ter zake, de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties2. Het gaat om een klein deel van alle fraudezaken. Wanneer een zaak met een hoge transactie wordt afgedaan, past dit veelal in een interventiestrategie die gericht is op het bereiken van een optimaal maatschappelijk effect van de strafzaak. Soms wordt een gehele strafzaak buitengerechtelijk afgedaan, in andere gevallen is sprake van afdoening van een deel van de zaak terwijl verdachten met een andere rol of positie in het feitencomplex een andere strafrechtelijke reactie ontvangen. Daarbij is steeds sprake van maatwerk. Graag verwijs ik voor het beleid ter zake van hoge transacties naar mijn brief van 29 juni 20113.

Vraag 2

Ziet u het dilemma, dat enerzijds vanuit het perspectief van het Openbaar Ministerie (OM) een schikking in een grote fraudezaak begrijpelijk is omdat dit tijd en geld uitspaart, maar dat anderzijds hierdoor het beeld opdoemt van klassenjustitie, omdat de doorsnee verdachte immers niet zal beschikken over voldoende financiële middelen om in een substantiële strafzaak de schikking te betalen?

Antwoord 2

In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Concrete omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een buitengerechtelijke afdoening, waarvan de transactie een voorbeeld is, het meest passend is. Daarbij speelt een rol dat het OM aan een rechtspersoon maatregelen als voorwaarde kan stellen waardoor fraude in de toekomst kan worden voorkomen, waaronder maatregelen ter bevordering van de compliance, verbetering van bedrijfsprocessen en integriteitsprocedures. Ook capaciteitsvoordelen kunnen in de afweging een rol spelen. Met een hoge transactie is dan sprake van een snelle, daadkrachtige interventie waarmee aan de samenleving, of aan bepaalde maatschappelijke sectoren, wordt duidelijk gemaakt dat het M optreedt tegen strafbaar gedrag. Verder is een financiële sanctie bij financieel gemotiveerde fraude in de regel een gepaste straf. Dat geldt dan ook voor een buitengerechtelijke financiële afdoening. Wanneer het OM een transactie voorstelt, is het geëiste geldbedrag gelijk aan het bedrag dat het OM ter zitting zou eisen. Een snelle afdoening betekent bovendien dat slachtoffers sneller kunnen worden gecompenseerd voor geleden schade dan bij een behandeling ter zitting meestal het geval is. Wanneer het OM van oordeel is dat een gevangenisstraf de meest passende straf zou zijn, zal geen transactie worden aangeboden. Voor zover het beeld bestaat dat verdachten die een transactie aangeboden krijgen hiermee een bevoorrechte behandeling genieten, is dit beeld dus niet terecht.

Vraag 3

Bent u van mening dat de «Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties» voldoende inhoudelijke toetsingscriteria heeft teneinde te beoordelen of in een bepaalde zaak een schikking wel of niet aan de orde zou kunnen zijn? Kunt u dit toelichten?

Antwoord 3

Ja, de «Aanwijzing hoge en bijzondere transacties» benadrukt het uitzonderlijke karakter van de hoge transactie en heeft tot doel om het instrument van de transactie enkel in te zetten wanneer deze wijze van afdoening gezien alle omstandigheden de meeste passende wijze van afdoening is, zoals ook blijkt uit de beantwoording van de vorige vraag. De aanwijzing biedt een afdoende kader om dit te waarborgen.

Vraag 4

Deelt u de mening dat de verplichte persberichten van het OM bij een schikking, ter compensatie van het openbare karakter dat een terechtzitting zou hebben gehad, doorgaans niet erg duidelijk zijn over de motieven, argumenten en afwegingen die een rol hebben gespeeld bij de schikking? Ziet u mogelijkheden deze persberichten inhoudelijker en duidelijker te laten maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Het OM streeft ernaar zo goed mogelijk openheid te geven waar dat kan. Gelet hierop beziet het OM de mogelijkheden om in het persbericht over een hoge transactie meer duidelijkheid te geven over het feitencomplex, waaronder over de ernst en omvang en over de redenen om een transactie aan te bieden.

Vraag 5

Wat is uw reactie op de opvatting dat de rechtsontwikkeling stagneert door de schikkingspraktijk, omdat belangrijke vraagstukken in fraudezaken die met een schikking worden afgedaan niet worden voorgelegd aan de rechter? Deelt u de mening dat het juist in fraudezaken zo is dat deze eigen kenmerken en moeilijkheden hebben, waarop het recht een antwoord moet formuleren en tegelijkertijd kan worden bijgestuurd door deze praktijkvoorbeelden?

Antwoord 5

De hoge transactie wordt, zoals eerder vermeld, slechts bij uitzondering toegepast. Veel financieel-economische strafzaken worden wel degelijk voorgelegd aan de rechter. Als in een zaak sprake is van belangrijke rechtsvragen is dit een overweging om de transactie niet als meest passende afdoening te zien. Voorts biedt de hoge transactie juist de mogelijkheid om het strafproces te concentreren op de belangrijke rechtsvragen. Doordat de zaken van minder gewicht of belang voor de rechtsontwikkeling buitengerechtelijk worden afgedaan, kan het resterende principiële geschil met meer scherpte aan de strafrechter worden voorgelegd. Evenzo kan de strafrechter zich op deze manier concentreren op de hoofdverdachten in een feitencomplex. Hiervan was bijvoorbeeld sprake in de Klimopzaak, waarin de zaken tegen enkele verdachte (rechts)personen met hoge transacties en schikkingen zijn afgedaan en daarnaast de hoofdverdachten voor de rechter zijn gebracht. Van stagnatie van de rechtspraktijk vanwege het bij uitzondering afdoen van een zaak door middel van een hoge transactie is dan ook geen sprake.

Vraag 6

Bent u bekend met het voorstel een marginale toetsing door de rechter bij voorgenomen transacties te introduceren, waardoor een oplossing wordt aangedragen voor het probleem dat het OM te snel zou schikken en het de verdediging aan rechtsbescherming zou ontbreken? Wat is uw mening hieromtrent? Bent u bekend met de praktijk op dit gebied in Duitsland en de Verenigde Staten? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten verrichten en te bezien of een dergelijke rechterlijke toets ook in de Nederlandse schikkingspraktijk een plaats zou kunnen krijgen?

Antwoord 6

Ja, dit voorstel is mij bekend. Het voldoen aan een bij een transactie gestelde voorwaarde zorgt ervoor dat het recht tot strafvordering vervalt. De verdediging heeft echter altijd de mogelijkheid niet op het transactievoorstel in te gaan, waarna het OM tot dagvaarding zal overgaan en de zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Het ontbreekt de verdediging bij de transactie dus niet aan rechtsbescherming. Voor het geval wordt gedoeld op belanghebbenden in de zaak, bestaat hiervoor in Nederland de mogelijkheid om een buitengerechtelijke afdoening ter toetsing aan het gerechtshof voor te leggen op basis van de beklagmogelijkheid van artikel 12 Wetboek van strafvordering (Sv).

Een toetsing vooraf door de rechter van een afdoeningswijze die in een procedure tussen de verdachte en het OM tot stand is gekomen, toont enige gelijkenis met het Amerikaanse fenomeen plea bargaining. Door de hoogleraren Brants en Stapert is in 2004, in opdracht van het toenmalige Ministerie van Justitie, een onderzoek uitgevoerd waarbij de rechtspraktijk in de Verenigde Staten, Engeland en Wales op het gebied van plea bargaining is betrokken. In dit onderzoek is de conclusie getrokken dat het Nederlandse rechtssysteem te veel verschilt van het Amerikaanse om elementen van plea bargaining over te nemen. Ik zie op dit moment geen aanleiding hiernaar onderzoek te laten doen.


X Noot
1

Nederlands Juristen Blad, Céline van Asperen de Boer en Maria van Duijvenbode, 14 maart 2014, aflevering 10, pagina 641 e.v.

X Noot
3

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010–2011 Kamerstukken, 29 911, nr. 53.

Naar boven