Vragen van het lid PaulusJansen (SP) aan de minister voor Wonen en Rijksdienst over de positionering van het toezicht op de corporatiesector in het licht van het WRR-advies «Toezien op publieke belangen» (ingezonden 11 september 2013).

Antwoord van minister Blok (Wonen en Rijksdienst) (ontvangen 11 oktober 2013)

Vraag 1

Kunt u aangeven hoe u de zeven aanbevelingen uit het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Toezien op publiek belangen» gaat toepassen bij de vormgeving van het toezicht op de corporatiesector?1

Antwoord 1

Zoals ik tijdens het VAO van 24 september jl. heb aangegeven komt het kabinet nog met een algemene reactie op dit WRR-rapport.

Wat betreft de corporatiesector merk ik op dat de beoogde wijzigingen van de woningwet onder meer zijn gericht op een versterking van het toezicht, mede naar aanleiding van het advies van de Commissie Hoekstra ter zake. Ook de analyses en de aanbevelingen van de WRR zullen bij de vormgeving daarvan worden betrokken. Meer inhoudelijk kan daarbij alvast het volgende worden opgemerkt:

In lijn met de eerste aanbeveling van de WRR (rijkstoezicht op basis van maatschappelijke meerwaarde dat aansluit op de governancestructuur in het betreffende toezichtdomein) is het uitgangspunt bij de herziening van de woningwet dat corporatievermogen «maatschappelijk bestemd vermogen» is, dat op een effectieve en efficiënte wijze dient te worden ingezet en waarbij de risico’s voor de staat moeten worden beheerst. Zelfregulering is daarbij, zoals ook door de Commissie Hoekstra is gesteld, niet voldoende. Tevens zal in de gewijzigde woningwet de betreffende regelgeving gericht zijn op een goed op elkaar afgestemd en elkaar versterkend extern en intern toezicht en een meer risicogericht extern toezicht.

Bij de vormgeving en positionering van het externe toezicht zal ook de mogelijkheid van kennisinhoudelijke versterking (de tweede aanbeveling) een overweging kunnen zijn. Daarnaast zal, in lijn met de derde aanbeveling inzake een optimaler gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein, worden gestreefd naar een meer optimale samenwerking en rolverdeling tussen toezichthouder en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Tevens wil ik borgen dat toezicht en beleid elkaar, vanuit hun eigen rol, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid, goed kunnen bereiken, zodat de rijkstoezichthouder, in lijn met de vierde aanbeveling, een goede feedbackrol bij de beleidsvorming kan hebben.

Wat betreft de borging van de onafhankelijke en onpartijdige positionering van toezichthouders (de vijfde aanbeveling) verwijs ik naar wat ik hierover in mijn brief van 6 september heb gezegd. Ook de zesde aanbeveling (adequate publieke verantwoording van de toezichthouders over inzet en bereikte resultaten, ook richting parlement) wil ik borgen in de vormgeving van het toezicht. Tenslotte is, in lijn met de zevende aanbeveling, een goede balans tussen het gewenste toezichtresultaat en de daartoe beschikbaar gestelde capaciteit, een uitgangspunt bij de vormgeving van het toezicht.

Vraag 2

Hoe valt uw standpunt om het initiatief voor verlaging van de bedrijfslasten en een «fit and proper» test voor bestuurders in eerste instantie bij de woningcorporaties zelf te leggen, te rijmen met de aanbeveling van de WRR over het governance-based toezicht?

Antwoord 2

De WWR-aanbeveling inzake governance-based toezicht behelst een meer «horizontale omgang» met de onder toezicht gestelde en een goed gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein. In dat verband vind ik dat de betreffende aanbeveling van de WRR rijmt met mijn uitgangspunt dat concrete ideeën voor de aanpak van de verlaging van de bedrijfslasten kunnen worden ontwikkeld door de sector. De «fit and proper»-test voor bestuurders en commissarissen zal worden belegd in het publieke toezicht op basis van een wettelijke regeling in de novelle bij de Herzieningswet. Een fit and propertest met publieke verankering kan het verticale toezicht verbinden met de horizontale checks and balances.

Bij de inhoudelijke vormgeving van de test zal de sector betrokken worden.

Vraag 3, 4 en 5

Gaat u zich ten aanzien van het toezicht op de corporatiesector beperken tot het stellen van doelen en (wettelijke) regels, of gaat u ook proceseisen formuleren en meer in detail voorschrijven welke toezichtstijl en -instrumenten de nieuwe toezichthouder moet gaan hanteren?2 In het laatste geval, hoe worden deze ingevuld? Als dat nog niet duidelijk is, bent u bereid de Kamer vooraf te raadplegen over de voorgenomen invulling, met inbegrip van eventuele taakstellende opbrengst van boetes, voordat deze geëffectueerd wordt?

Kan de toezichthouder een zelfstandig personeelsbeleid voeren?3

Wie benoemt de inspecteur-generaal?4

Antwoord 3, 4 en 5

Ik acht het nog te vroeg om nu al in detail in te gaan op de wijze waarop de nieuwe toezichthouder zal gaan opereren en hoe het personeelsbeleid vorm gaat krijgen. Op dit moment is het financiële toezicht belegd bij het ZBO Centraal Fonds Volkshuisvesting en het wetsvoorstel dat daar verandering in gaat brengen, heeft het kabinet nog in voorbereiding.

Wel heb ik u reeds in mijn brief van 6 september jl. aangegeven dat het mijn intentie is dat de toezichthouder zelf, binnen het daartoe geldende wettelijke kader en vanuit een onafhankelijke en risicogerichte aanpak, haar werkwijze, toepassing van instrumenten en programma vaststelt.

Ik zal u in de aanloop naar de daadwerkelijke positionering van de nieuwe financiële toezichthouder uit hoofde van de Woningwet regelmatig informeren over de stand van zaken ten aanzien van de institutionele vormgeving van het toezicht.

Vraag 6

Op welke wijze wordt uit de taken die de toezichthouder worden toevertrouwd en de omvang van de risico’s die het toezicht beoogt te beperken, het budget vastgesteld?

Antwoord 6

Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de zevende aanbeveling van de WRR.


X Noot
1

WRR p.152 e.v.

X Noot
2

WRR p.41.

X Noot
3

WRR, Synopsis p.15

X Noot
4

WRR, Synopsis p.15

Naar boven