Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Schouw (D66), Gesthuizen (SP) en Voortman (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de betekenis van de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) (ingezonden 20 mei 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 4 juni 2014)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 8 mei 2014?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Hoe verhoudt uw stelling, dat u geen onmiddellijke maatregelen neemt naar aanleiding van de uitspraak van het ECSR, zich tot de hierboven genoemde uitspraak waarin wordt gesteld dat wel degelijk het recht bestaat op een menswaardig bestaan, waarvoor voedsel, kleding en onderdak een vereiste zijn?

Bent u naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak bereid om per onmiddellijke ingang te voorzien in bed, bad en brood voor uitgeprocedeerde vreemdelingen die in Nederland op straat leven? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2 en 3

De procedure waar u aan refereert, draaide om de vraag of de gemeente Amsterdam een bijstandsuitkering moest verstrekken. De rechter heeft geoordeeld dat de gemeente Amsterdam dat niet hoeft te doen. Het geschil gaat niet over de betekenis van de brief van het ECSR. De rechter maakt hier slechts zijdelings een opmerking over.

Belangrijk vind ik verder dat de rechtbank Amsterdam constateert dat deze vreemdeling nog procedures heeft lopen en dat niet vaststaat dat de Nederlandse staat in dit kader onvoldoende doet.

De uitspraak van de rechtbank Amsterdam vormt voor mij dan ook geen aanleiding om terug te komen op mijn standpunt naar aanleiding van de brief van het ECSR.

Ik ben van mening dat het Nederlandse stelsel blijk geeft van een evenwichtige balans tussen de belangen van de Staat en de bescherming van de rechten van het individu, ook als het gaat om uitgeprocedeerde vreemdelingen.


X Noot
1

Zaaknummer AMS 13/6904

Naar boven