Vragen van het lid Van der Steur (VVD) aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het proefschrift van dr. Peggy van der Pol «The Dynamics of Cannabis Use and Dependance» (ingezonden 28 april 2014).

Antwoord van Staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 23 mei 2014).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het proefschrift: «The Dynamics of Cannabis Use and Dependance»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe oordeelt u over de conclusies van dit proefschrift?

Antwoord 2

De centrale vraag in de studie was welke factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van verslaving en het zoeken van hulp daarbij. Het onderzoek ging specifiek in op de rol van THC bij de ontwikkeling en het voortduren van cannabisverslaving. De sterkte van cannabis blijkt wel een rol te spelen, maar die rol is beperkter dan die van factoren als negatieve levensgebeurtenissen, de aanwezigheid van (psychische) problemen en eerdere verslavingssymptomen. Dergelijke informatie is van wezenlijk belang voor het aanbod van preventie en behandeling.

Vraag 3

Bent u bekend met de conclusie dat zo’n 40% van de onderzochte cannabisgebruikers alsnog verslaafd raakte aan cannabis en dat een deel van de onderzochte personen al verslaafd was? Hoe verklaart u deze verslaving?

Antwoord 3

Ja. In dit onderzoek zijn 600 jongvolwassenen (18–30 jaar) onderzocht die minstens een jaar lang minimaal drie keer per week blowden. Er werden twee groepen onderscheiden: zij die wel verslaafd waren aan cannabis (N=252) en zij die dat niet waren (N=348). Beide groepen werden drie jaar lang gevolgd. In deze periode was de verslaving bij 28% van de verslaafde groep aanwezig op alle meetmomenten. Bij de aanvankelijk niet-verslaafde gebruikers ontstond bij 37% alsnog een verslaving. Volgens de onderzoeker was er geen duidelijk verband tussen de mate van cannabisgebruik en verslaving. Wel vond zij dat het ervaren van (psychische) problemen, coping motieven voor het gebruik van cannabis en eerdere cannabis verslavingssymptomen vaker voorkwamen bij mensen die verslaafd waren, werden of bleven dan bij degenen die geen verslaving ontwikkelden.

Vraag 4

Deelt u de zorgen over het verslavende effect van cannabis?

Antwoord 4

Ja. Ik vind dat de ontwikkeling van een verslaving, of het nu aan cannabis is of aan een ander middel, zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Deze studie maakt weer eens duidelijk, dat naast de (psychotrope) werking van het middel sec de aanwezigheid van andere factoren een minstens zo belangrijke rol speelt. Methoden van preventie en behandeling dienen daarom steeds geactualiseerd te worden naar aanleiding van nieuwe inzichten over het ontstaan en beloop van verslaving.

Vraag 5

Welke maatregelen overweegt u om het gebruik van en verslaving aan cannabis (verder) tegen te gaan?

Antwoord 5

De uitkomsten van dit onderzoek geven mij geen aanleiding tot nadere maatregelen. De studie geeft een beter inzicht in de factoren die een rol spelen bij verslaving, en daarmee kunnen professionals op het terrein van preventie en behandeling hun aanbod aanpassen. Ik heb er vertrouwen in dat de branche dit zo snel mogelijk zal gaan doen.


X Noot
1

P.M. van der Pol, «The Dynamics of Cannabis Use and Dependence»

Naar boven