Vragen van het lid Jasper vanDijk (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de mislukte fusie tussen de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam (ingezonden 30 augustus 2013).

Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 10 oktober 2013).

Vraag 1

Wat is uw oordeel over het artikel «Fusie UvA en HvA mislukking»?1

Antwoord 1

Ik heb kennisgenomen van de weergave van enkele meningen van (oud) bestuurders en andere betrokkenen uit de geledingen de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) over de samenwerking tussen beide instellingen.

Vraag 2

Deelt u de mening dat opeenvolgende bestuurders nogal verschillende ideeën hadden over het doel van de fusie? Welke doelen zijn volgens u wel en niet behaald en welk doel vindt u het meest zinvol?

Antwoord 2

Ik stel vast dat de personen die in het artikel aan het woord komen de resultaten van de samenwerking verschillend waarderen. Het is niet aan mij als minister van Onderwijs om te bepalen welke doelen men met de samenwerking, die twee autonome instellingen zijn aangegaan, voor ogen had of te oordelen over de mate waarin die doelen zijn gerealiseerd.

Vraag 3

Vindt u dat het werk aan deze fusie een zinvolle tijdsbesteding is geweest? Op wat voor manier heeft het precies bijgedragen aan beter onderwijs?

Antwoord 3

Zie mijn antwoord op vraag 2.

Vraag 4

Staat u volledig achter de fusie en de totstandkoming ervan? Is dit een werkwijze die u graag terugziet bij onderwijsbestuurders? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs, gericht op kwaliteitsverbetering en het tegengaan van versnippering van onderwijs- en/of onderzoekvoorzieningen, is zonder meer gewenst; ik sta dus achter het streven van onderwijsbestuurders om met andere instellingen tot samenwerking te komen.

Voor een goed begrip van de aard van de samenwerking tussen de UvA en de HvA verwijs ik naar de brief van 2 september 2011 (kenmerk 314859) van toenmalig staatssecretaris Zijlstra aan uw Kamer over samenwerkingsrelaties tussen ho-instellingen in relatie tot de fusietoets; de samenwerking tussen de UvA en de HvA is niet aan te merken als een fusie in de zin van de wet.

Vraag 5

Wat waren de totale kosten van de fusie?

Antwoord 5

Ik beschik niet over de gegevens om hierover een uitspraak te kunnen doen, maar het artikel in het Parool suggereert aan de hand van uitspraken over de «vertrouwelijke evaluatie» dat de besparingen door het samenvoegen van facilitaire diensten een «groot pluspunt» zijn.

Vraag 6

Deelt u de mening van de voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad: «De ambitieuze plannen op onderwijsgebied zijn niet waargemaakt [...] Het college moet zich serieus afvragen of HvA en UvA niet uit elkaar moeten»?

Antwoord 6

Ik kan mij niet mengen in een interne discussie van de UvA en de HvA, laat staan een uitspraak doen over de keuze die de verantwoordelijk bestuurders hierin zouden moeten maken.

Vraag 7

Kunnen UvA en HvA gesplitst worden indien gewenst? Zo nee, bent u bereid dit (wettelijk) mogelijk te maken, in lijn met de motie-Jasper van Dijk (Kamerstuk 33 240 nr. 11)?

Antwoord 7

Bestuurlijk en administratief bestaat de samenwerking tussen UvA en de HvA uit een gezamenlijk College van Bestuur en – zoals in het antwoord op vraag 5 al aan de orde kwam – enkele samengevoegde facilitaire diensten (zie ook de in antwoord op vraag 4 genoemde brief van toenmalig staatssecretaris Zijlstra). «Ontvlechting» van het College van Bestuur kan zonder meer en hetzelfde geldt voor de facilitaire diensten, al zal dat voor laatstgenoemde eenheden administratief een flinke klus zijn. Wettelijk bezien, zijn er geen bepalingen die een en ander zouden kunnen belemmeren.

Vraag 8

Wanneer komt u met het overzicht van scholen die «too big to fail» zijn, zoals toegezegd in het notaoverleg op 27 mei 2013? Staan UvA en HvA op dit overzicht?

Antwoord 8

Onlangs heeft uw Kamer een overzicht van de verschillende maatregelen en acties van de agenda versterking bestuurskracht ontvangen, inclusief de wijze waarop wij uw Kamer de komende periode hierover zullen informeren. Gedane toezeggingen en aanvaarde moties van het notaoverleg van 27 mei jl. zijn hierin meegenomen.

Vraag 9

Beschikt u over de nog vertrouwelijke evaluatie? Kunt u deze aan de Kamer zenden? Indien nee, wanneer wordt deze openbaar gemaakt?

Antwoord 9

Ik heb begrepen dat de evaluatie niet vertrouwelijk is en nu voorligt bij de medezeggenschap van beide instellingen. Het is aan de betrokken instellingen om een dergelijke evaluatie al dan niet openbaar te maken en te bepalen wanneer dat gebeurt.

Vraag 10

Hoe staat het met de (geplande) fusie tussen de VU en de UvA (en de HvA)? Hoe voorkomt u een vergelijkbaar proces waarbij het voor niemand duidelijk is waarom er gefuseerd moet worden?

Antwoord 10

Ook hier moet ik voor de goede orde opmerken dat er geen sprake is van een fusie in de zin van de wet, zoals ik in antwoord (d.d. 13 maart, kenmerk 492186) op uw eerdere vragen over een nieuwe bètafaculteit van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit al heb aangegeven. In die antwoorden ben ik tevens ingegaan op het proces waarlangs de samenvoeging van de bètafaculteiten tot stand komt en op de rol en positie van de betrokken medezeggenschapsorganen.

De Colleges van Bestuur van UvA en VU hebben begin juli 2013 bekendgemaakt dat zij een voorgenomen besluit hebben genomen voor de integratie van de bètafaculteiten. Zij volgen nu de procedure van formele medezeggenschap waarbij medewerkers en studenten om instemming wordt gevraagd.

Vraag 11

Wat is uw opvatting over een fusie tussen de VU en de UvA? Deelt u de mening dat bestuurders zich bezig moeten houden met onderwijs en onderzoek in plaats van met schaalvergroting en prestige?

Antwoord 11

In de antwoorden op uw eerdere vagen, waarnaar ik in mijn antwoord op vraag 10 verwijs, heb ik al laten weten dat ik positief sta tegenover de samenvoeging van de twee bètafaculteiten. Ik ben van oordeel dat bestuurders hun handelen in dienst moeten stellen van het onderwijs en onderzoek aan hun instelling. Daarbij hoort ook dat men actief samenwerking zoekt met zusterinstellingen. Schaalvergroting kan echter nooit een doel op zich zijn en prestige ontlenen bestuurders aan de kwaliteit van hun handelen.


X Noot
1

Parool 28-08-2013

Naar boven