Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken
en van Infrastructuur en Milieu over de advisering door de Technische Commissie Bodembescherming
(ingezonden 25 april 2014).
Antwoord van Staatssecretaris Dijksma (Economische Zaken) mede namens de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Milieu (ontvangen 20 mei 2014).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Technische Commissie Bodembescherming
(TCB) inzake een onderzoeksontheffing voor het bovengronds uitrijden van mest?1
Vraag 2
Is de veronderstelling juist dat, zoals aangegeven in artikel 2a, eerste lid, van
de Wet Bodembescherming, de taakstelling van de TCB zich beperkt tot advisering van
«aangelegenheden van technische aard op het gebied van de bodembescherming»?
Vraag 3 en 4
Is de veronderstelling juist dat, zoals aangegeven in artikel 7 en artikel 64, derde
lid, van de Wet Bodembescherming, de advisering van de TCB ten aanzien van de beoordeling
van (onderzoeks)ontheffingen met betrekking tot het uitrijden van mest zich moet beperken
tot «het belang van de bescherming van de bodem»?
Is de veronderstelling juist dat advisering van de TCB inzake onderzoeksontheffingen
op grond van artikel 7 van het Besluit gebruik meststoffen zich, gelet op de genoemde
bepalingen in de Wet Bodembescherming, moet beperken tot «het belang van de bescherming
van de bodem» en dat de gevolgen van projecten voor ammoniakemissie en andere lucht
gerelateerde factoren hier geen onderdeel van uit maken?
Antwoord 3 en 4
In artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming, is bepaald dat de Minister
van Economische Zaken bevoegd is, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur
en Milieu, de Technische Commissie Bodem gehoord, ontheffing of vrijstelling te verlenen
van regels die handelingen betreffen die tot doel hebben om de bodem te bemesten dan
wel door toevoeging van materiaal de structuur van de bodem te verbeteren; dit alles
voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich niet daartegen verzet.
Noch in dit artikel, noch in artikel 7 van de Wet bodembescherming of in artikel 7
van het Besluit gebruik meststoffen, is bepaald dat het advies van de TCB zich moet
beperken tot «het belang van de bescherming van de bodem».
Vraag 5
Is de veronderstelling juist dat het niet de bedoeling van de wetgever was dat de
TCB in haar advies inzake de genoemde onderzoeksontheffing en in eerdere vergelijkbare
adviezen2 in zou gaan op het aspect ammoniakemissie?
Antwoord 5
Ammoniak die vervluchtigt bij de aanwending van dierlijke mest slaat elders neer en
heeft een bemestend en verzurend effect op water en bodem.
In natuurgebieden leidt dat tot een ongewenst verlies aan biodiversiteit.
Ik acht opmerkingen van de TCB over ammoniakemissie dan ook vallen binnen de taakopdracht
zoals omschreven in artikel 2a van de Wet bodembescherming.
Vraag 6 en 7
Is het uw voornemen om bij de besluitvorming inzake de genoemde onderzoeksontheffing
het advies van de TCB alleen in overweging te nemen voor zover het betrekking heeft
op het aspect bodembescherming?
Is het uw voornemen om bij toekomstige adviesaanvragen bij de TCB nadrukkelijk aan
te geven dat de advisering zich moet beperken tot het aspect bodembescherming (artikel
7, tweede lid, laatste gedachtestreepje, van het Besluit gebruik meststoffen)?
Antwoord 6 en 7
De reacties die ik van de TCB desgevraagd ontvang, zijn ondersteunend voor een goede
afweging tussen de belangen die de voorschriften van het Besluit gebruik meststoffen
beogen te beschermen en de belangen die gediend zijn met een vrijstelling of ontheffing
van die bepalingen, maar zijn niet bindend. In het uiteindelijke besluit dat de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Milieu en ik nemen, wegen de opvattingen van de TCB mee, maar
wij maken onze eigen afweging. Wij zien dan ook geen aanleiding de toekomstige vraagstelling
aan de TCB te verengen.
X Noot
2TCB-adviezen: A093(2014), A091(2014).