Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop (ingezonden 7 mei 2014).

Mededeling van Staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 15 mei 2014).

Vraag 1

Bent u bekend met het probleem dat het toezicht op het bewind van wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen over erfrechtelijke verkrijgingen in de praktijk gebrekkig is, zoals beschreven in een serie artikelen van Ter Haar in het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie?1 Bent u eveneens bekend met het artikel van Ter Haar hierover?2

Vraag 2

Deelt u de mening dat het feit dat de minderjarige in de verhouding tot zijn wettelijke vertegenwoordiger niet voor zichzelf kan opkomen, terwijl het toezicht niet naar behoren functioneert, en er bepaalde risico’s zijn voor het vermogensbeheer vanwege een mogelijk tegenstrijdig belang tussen wettelijk vertegenwoordiger en minderjarige, reden is te bezien of er iets moet veranderen aan (de effectiviteit van) het toezicht? Zo niet, waarom niet?

Vraag 3

Zijn er mogelijkheden het systeem van toezicht op het bewind van de ouder over bepaalde erfrechtelijke verkrijgingen van minderjarigen te verbeteren waardoor de belangen van minderjarigen beter zijn gewaarborgd?

Vraag 4

Wat is uw reactie op de suggesties die Ter Haar doet in zijn artikel ter verbetering van het toezicht op het bewind van de wettelijk vertegenwoordiger op de erfrechtelijke verkrijgingen van minderjarigen?3

Vraag 5

Hoe ziet u de taak van de kantonrechter bij het toezicht op het bewind van de wettelijk vertegenwoordiger? Zou de kantonrechter de wettelijk vertegenwoordiger niet actief op zijn plichten (zoals het indienen van een boedelbeschrijving of het melden van het voornemen tot uitoefening van een wilsrecht) moeten wijzen? Zo ja, erkent u dat het de kantonrechter aan informatie ontbreekt dit ook daadwerkelijk actief te doen? Welke mogelijkheden ziet u teneinde de informatievoorziening van de kantonrechter te verbeteren en het toezicht door de kantonrechter effectiever te laten zijn?

Vraag 6

Zou de notaris de kantonrechter niet van de (voor het toezicht) noodzakelijke informatie moeten voorzien? Hoe zou dit veranderd kunnen worden?

Vraag 7

Hoe ziet u de rol van de notaris in het algemeen op dit gebied? Hoe ver reikt de zorgplicht van de notaris jegens minderjarigen? Is hij strikt gebonden aan de opdracht van de opdrachtgever of zou een actievere rol van de notaris, bijvoorbeeld door de notaris de wettelijk vertegenwoordiger te wijzen op de wettelijke verplichtingen, niet aangewezen zijn? Hoe zou dit bereikt kunnen worden?

Vraag 8

Deelt u de mening dat de minderjarige, die jegens de wettelijk vertegenwoordiger de legitieme portie in moet roepen, hiertoe nog na het bereiken van de meerderjarige leeftijd de kans zou moeten hebben en dat daarom de vervaltermijn verlengd zou moeten worden? Zo niet, waarom niet?

Vraag 9

Bent u bereid met voorstellen te komen teneinde de positie van de minderjarige in het erfrecht te versterken en het toezicht op het vermogensbeheer door de wettelijk vertegenwoordiger effectiever te maken? Zo ja, waaraan denkt u dan en op welke termijn kan de Kamer hiertoe voorstellen verwachten? Zo niet, waarom niet?

Mededeling

Naar aanleiding van de vragen van het lid Van Nispen van uw Kamer over de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop (2014Z08200), deel ik u het volgende mee.

De heer Van Nispen verwijst naar een aantal publicaties van de hand van J.H.M. ter Haar die in 2012 en 2013 in het WPNR zijn verschenen. Deze publicaties, met uitzondering van de publicatie uit 2013, vormen een onderdeel van het proefschrift, Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen, waarop dr. Ter Haar op 25 april 2013 promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. In de publicatie in het WPNR uit 2013 en in zijn proefschrift doet dr. Ter haar enkele aanbevelingen om de vermogenspositie van minderjarigen te verbeteren.

In het kader van het nagaan of een of meerdere Boeken van het Burgerlijk Wetboek «onderhoud» behoeven en naar aanleiding van genoemde publicaties van dr. Ter Haar, heb ik besloten de regelingen met betrekking tot de positie van de minderjarige ter zake van genoemde onderwerpen nader te doen beschouwen. Ik heb om die reden in 2013 aan het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht ruimte te creëren voor een onderzoeksopdracht. Die ruimte is voorzien voor 2015. Op dit moment is het WODC doende om in overleg met mij de onderzoeksopdracht te formuleren, waarna offerte zullen worden aangevraagd. De vragen die de heer Van Nispen stelt, zullen alle aan de orde komen in het onderzoek.

Ik wil u dan ook voorstellen om de resultaten van het onderzoek af te wachten. Vanzelfsprekend zal het onderzoeksrapport zoals gebruikelijk aan uw Kamer worden aangeboden, vergezeld van een kabinetsstandpunt. Te zijner tijd zullen wij dan kunnen bezien of wetswijziging gewenst is en zo ja, zal ter zake een wetsvoorstel aan uw Kamer worden voorgelegd.


X Noot
1

WPNR 2012, nummers 6927, 6928 en 6929

X Noot
2

WPNR 2013, nummer 6984

X Noot
3

WPNR 2013, nummer 6984

Naar boven