Vragen van het lid Van Meenen (D66) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over mbo-opleidingen die leerlingen weigeren vanwege het tekort aan stage- en leerwerkplekken (ingezonden 26 maart 2014).

Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 28 april 2014).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Mbo moet nee verkopen»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is het waar dat mbo-opleidingen een numerus fixus gaan invoeren vanwege een gebrek aan stage- en leerwerkplekken? Zo ja, om hoeveel opleidingen gaat het?

Antwoord 2

Er zijn inderdaad enkele mbo-instellingen die een numerus fixus invoeren of ingevoerd hebben voor een aantal opleidingen. Daarbij gaat het met name om bol-opleidingen. Navraag bij instellingen levert geen exacte getallen op, omdat instellingen verschillende instrumenten gebruiken om ervoor te zorgen dat studenten een opleiding volgen waarmee ze een goed arbeidsmarktperspectief hebben. Een aantal instellingen geeft aan dit door middel van numerus fixus te organiseren en studenten die niet de opleiding kunnen volgen te begeleiden naar alternatieven. Er zijn ook instellingen die zogeheten «ombuiggesprekken» voeren juist om numerus fixus te voorkomen.

Een eerste inventarisatie laat zien dat het bij de numerus fixus om verschillende sectoren gaat. Enerzijds gaat het om opleidingen waarvoor structureel een beperkt aantal arbeidsplaatsen is. Daarbij valt te denken aan defensie-opleidingen of dans- en dramaopleidingen. Een sector waarvoor meerdere instellingen een numerus fixus hanteren is de zorg. In de bijlage bij de vsv-brief van 5 maart jl. (KST2669594) heb ik in Hoofdstuk 6 de arbeidsmarktpositie van mbo-uitstromers uit het schooljaar 2010–2011 inzichtelijk gemaakt. In het opleidingsdomein Zorg en Welzijn had van de groep mét startkwalificatie 75% binnen een jaar een baan van minstens 12 uur per week. Van de groep jongeren zonder startkwalificatie vond slechts 37% een baan. Verder valt op dat binnen het opleidingsdomein Zorg en Welzijn voor een aantal opleidingen het aandeel werkenden (mét en zonder startkwalificatie) beduidend lager ligt. Dit vraagt om gerichte acties van de instellingen, zoals het instellen van numerus fixus.

Vraag 3

Onderschrijft u het beleid van het invoeren van een numerus fixus vanwege het gebrek aan stage- en leerwerkplekken? Kunt u uw mening toelichten?

Antwoord 3

Mbo-instellingen mogen het aantal studenten voor opleidingen beperken als daarvoor goede redenen zijn. Zonder stage kan een mbo-student zijn opleiding niet afronden. Ik vind het daarom verstandig om nog voor de inschrijving bij een specifieke opleiding te bezien of er wel voldoende stages beschikbaar zijn. Instellingen moeten bij het aanbieden van een opleiding goed kijken naar het arbeidsmarktperspectief. Een gebrek aan stages kan een indicatie zijn voor een gebrek aan banen en een beperking van het aantal studenten kan er dan voor zorgen dat studenten niet worden opgeleid voor banen die er niet zijn. Een student die zich inschrijft voor een opleiding moet deze immers ook kunnen afronden en een reële kans hebben op een baan.

Vraag 4

Hoe verklaart u dat ondanks talloze regelingen en investeringen, zoals een ambassadeur jeugdwerkloosheid, een actieplan jeugdwerkloosheid2, een Techniekpact3 een stage- en leerbaanoffensief van de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), een meldpunt stage- en leertekorten van de SBB, een regionaal investeringsfonds voor publiek-private samenwerking van 25 miljoen euro per jaar voor de jaren 2014–2017 en een structurele investering in het mbo van 100 miljoen euro per jaar dankzij het Herfstakkoord, er nog steeds sprake is van een tekort aan stage- en leerwerkplekken waardoor mbo-opleidingen leerlingen moeten weigeren?

Antwoord 4

We zijn inderdaad druk bezig geweest en zijn dat nog steeds met het werven van stages en leerwerkplekken. De bpv is onmisbaar voor de vorming van de student: praktische vaardigheden, het vak onder de knie krijgen, maar ook het ontwikkelen van een beroepshouding. Het is helaas nog steeds zo, dat er nog wel studenten zijn die moeilijk een stage of bpv-plek vinden. Gelukkig is hierbij vaak sprake van een tijdelijk probleem. En vanwege die tijdelijkheid -bijvoorbeeld door de conjunctuur- zullen mbo-instellingen samen met bedrijven hun uiterste best moeten doen om een oplossing te vinden voor een mogelijk toekomstig tekort aan stages. Uiteindelijk zijn het de bedrijven die moeten zorgen voor voldoende stages om in de toekomst te kunnen voorzien in voldoende nieuwe werknemers.

Vraag 5

Hoeveel stage- en leerwerkplekken zijn er op dit moment te weinig? Kunt u een overzicht geven van het tekort aan stage- en leerwerkplekken in de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst per jaar? Kunt u tevens een overzicht geven van het verwachte tekort aan stage- en leerwerkplekken voor de komende drie jaar, uitgesplitst per jaar?

Antwoord 5

Uit de SBB Barometer over de stage- en leerbanenmarkt van maart 2014 kunt u opmaken dat in de meeste sectoren geen sprake is van een groot tekort aan stages en leerwerkbanen, met daarbij de kanttekening dat de situatie per regio en sector sterk kan verschillen. Het aanbod van stages en leerbanen in de bouw- en transportsector blijft onder druk staan. Daarnaast hebben overheidgerelateerde sectoren (met name kinderopvang, kunst- en cultuursector) het lastig. De SBB heeft laten weten, dat de ontwikkelingen in de zorgsector zorgwekkend zijn, omdat hierin een teruglopende beschikbaarheid van stages en leerwerkbanen wordt gemeld.

Er is geen informatie beschikbaar over het tekort aan stage- en leerwerkplekken in de afgelopen vijf jaar. Omdat het aanbod van stages en leerbanen sterk samenhangt met de economische situatie is het lastig een voorspelling te doen over eventuele tekorten in de komende drie jaar.

Vraag 6

Hoeveel leerlingen zijn er in de afgelopen vijf jaren, per jaar, overgestapt van een beroepsbegeleidende leerweg naar een beroepsopleidende leerweg vanwege het gebrek aan stage- en leerwerkplekken?

Antwoord 6

De overstap van een beroepsbegeleidende leerweg naar een beroepsopleidende leerweg kan vele verschillende oorzaken hebben. De motivatie van studenten om over te stappen wordt niet gemonitord. Het is dus niet bekend of, en zo ja in welke mate, studenten overstappen vanwege het gebrek aan leerwerkbanen.

We zien wel dat het aantal bbl-studenten in het afgelopen schooljaar (2012–2013) is afgenomen met 6.800 studenten dan het jaar ervoor.

In de bol is het aantal studenten in 2012/2013 juist met 4.500 toegenomen. Dit is inderdaad deels het gevolg van de economische situatie waardoor in diverse sectoren minder bbl-leerbanen beschikbaar waren en jongeren daardoor zijn overgestapt naar een bol-opleiding. Echter, dankzij betere begeleiding door de instelling heeft dit niet geleid tot meer uitval uit de bol, sterker nog, er is zelfs sprake van een afname.

Vraag 7

Op welke manier wil u het probleem van het tekort aan stage- en leerwerkplekken waardoor mbo-opleidingen leerlingen moeten weigeren effectief adresseren en oplossen, daarbij optimaal gebruik makend van de reeds bestaande instrumenten?

Antwoord 7

Met het stage- en leerbanenoffensief van SBB en de samenwerkende kenniscentra worden tekorten regionaal opgepakt door de onderwijsinstelling tezamen met het regionale bedrijfsleven en het betrokken kenniscentrum. Deze regionale infrastructuur zorgt er op dit moment al voor dat in vrijwel alle gevallen een student alsnog een geschikte stageplaats of leerwerkbaan kan vinden. De meerwaarde van een regionale aanpak is, dat op deze wijze studenten en leerbedrijven in de eigen regio met elkaar in contact kunnen worden gebracht. Deze aanpak blijven we voortzetten.

Daar waar studenten ondanks een goed arbeidsmarktperspectief toch onvoldoende stages en leerbanen kunnen vinden, zetten onderwijs, bedrijfsleven en kenniscentra zich ervoor in om iedere student te helpen met creatieve oplossingen. Door de stageperiodes van studenten meer over het schooljaar te spreiden of door meerdere studenten in dezelfde periode van dezelfde stageplaats gebruik te laten maken, kan de capaciteit van leerbedrijven optimaal worden benut.

Het spreekt voor zich dat de onderwijsinstelling bij het aanbieden van beroepsopleidingen wel rekening moet houden met de arbeidsmarktrelevantie (inclusief de kans op stage) van de betreffende beroepsopleiding. In mijn opdracht ontwikkelt SBB de studiebijsluiter, die studenten informatie geeft over arbeidsmarktperspectieven, doorstromingsmogelijkheden en kwaliteit van de opleidingen. De studiebijsluiter biedt studenten de mogelijkheid een adequate keuze te maken voor een goede opleiding met voldoende arbeidsmarktperspectief.

Naar boven