Vragen van het lid De Wit (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het staken van de opsporing en vervolging van corruptiezaken in Zuid-Limburg (ingezonden 19 december 2013).

Antwoord van Minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 10 april 2014) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 948

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Andere Tijden waarin melding wordt gemaakt van het staken van de opsporing en vervolging van tien tot vijftien personen verdacht van corruptie respectievelijk van integriteitsschendingen begin jaren negentig?1 2

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3, 4, 5 en 6

Kunt u bevestigen wat de oud-rechercheurs van de Fiscale Opsporingsdienst in deze documentaire verklaren, namelijk dat het onderzoek naar bedoelde tien tot vijftien personen op last van derden moest worden gestaakt? Zo ja, op last van wie gebeurde dit?

Om welke reden(en) werden de onderzoeken gestaakt? Wat is uw oordeel over deze reden(en)?

Wilt u nader inzicht geven in de personen ten aanzien van wie het onderzoek werd gestaakt?

Is het waar dat het hier zou gaan om «grote vissen, tot in de hoogste regionen van de provincie», zoals gemeld in het commentaar bij de documentaire?

Is er op deze wijze ongelijkheid ontstaan tussen de politici en ambtenaren die in het kader van datzelfde onderzoek wel werden vervolgd en veroordeeld en de hier bedoelde tien tot vijftien personen die uiteindelijk vrijuit gingen? Wat is uw oordeel hierover?

Antwoord 2, 3, 4, 5 en 6

In de jaren 1992, 1993 en 1994 zijn door leden van de Tweede Kamer schriftelijke vragen gesteld over corruptieonderzoeken in Limburg. Destijds is door de toenmalige Minister van Justitie geantwoord3 dat onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie te Maastricht begin jaren negentig ongeveer twintig strafrechtelijke corruptieonderzoeken zijn gestart. Deze onderzoeken zijn onder leiding van het openbaar ministerie (OM) uitgevoerd door de rijksrecherche, met bijstand van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de politie. Veelal was eerst oriënterend onderzoek nodig, bijvoorbeeld omdat geen aangifte van de feiten werd gedaan. Ook is geantwoord dat een onderzoek soms niet leidde tot (voldoende) aanwijzingen van strafbare feiten en dat de onderzoeken naar corruptie in Limburg (onverminderd) hoge prioriteit hadden.

De betreffende uitzending gaat onder meer over deze onderzoeken. In de uitzending komen twee oud-rechercheurs van de FIOD aan het woord. Zij geven aan dat op een bepaald moment het bericht binnenkwam dat de zaken naar corruptie gestopt zouden worden. Het zou gaan om «voorhanden zaken» (tien tot vijftien) waaraan nog jaren werk besteed zou kunnen worden. Met het voorgaande wordt de suggestie gewekt dat een beslissing zou zijn genomen tot het categoraal staken van alle lopende corruptieonderzoeken voordat die waren afgerond.

Het OM heeft navraag gedaan bij functionarissen die destijds vanuit het toenmalige parket Maastricht betrokken waren bij de corruptieonderzoeken in Limburg. Zij waren niet bekend met een dergelijke beslissing. Verder heeft het huidige parket Limburg geen dossiers aangetroffen van zaken die ten gevolge van een dergelijke beslissing niet in onderzoek zouden zijn genomen. Contact met de FIOD heeft evenmin informatie opgeleverd over het staken van onderzoeken.

Gelet op het voorgaande concludeer ik dat aan het begin van de negentiger jaren signalen van corruptie in Limburg door het OM serieus werden genomen en hebben geleid tot een groot aantal strafrechtelijke onderzoeken. Er zijn geen aanwijzingen dat een beslissing is genomen tot het categoraal staken van corruptieonderzoeken. Wel werd, zoals gebruikelijk, per zaak afgewogen of het onderzoek resulteerde in voldoende aanwijzingen van strafbare feiten en of het opportuun was om over te gaan tot vervolging. In een aantal zaken is tot vervolging overgegaan en heeft de rechter bestuurders en ambtenaren veroordeeld.


X Noot
1

Andere Tijden, 15 december 2013

X Noot
2

Limburgs Dagblad, 14 december 2013

X Noot
3

Ondermeer Kamerstukken II, vergaderjaar 1992–1993, Aanhangsel Handelingen, nr 639 en Kamerstukken II, vergaderjaar 1993–1994, Aanhangsel Handelingen, nr. 729.

Naar boven