Vragen van het lid Heerma (CDA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Vrouw en Turks, dus lagere vergoeding» en «Familie: Rechter uit de jaren ’50» (ingezonden 24 december 2013).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Veiligheid en Justitie, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 5 maart 2014). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1001

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Vrouw en Turks, dus lagere vergoeding» en «Familie: Rechter uit de jaren ’50»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Klopt het dat een rechter in de betreffende zaak heeft geoordeeld dat vanwege het vrouw en Turks zijn van het slachtoffer er slechts 70.000 euro inkomstenderving verondersteld moet worden?

Antwoord 2

De Rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 23 juli 2013 (ECLI: NL: RBDHA:2013:9276) geoordeeld dat de berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen dient te geschieden aan de hand van de uitgangspunten in de rechtsoverwegingen 4.7, 4.12 en 4.15. Dat betekent dat volgens de rechtbank (zie rechtsoverweging 4.10 en 4.12) als uitgangspunt onder meer heeft te gelden dat eiseres van haar 17e tot en met haar 26ste levensjaar fulltime zou hebben gewerkt, vervolgens van haar 27e tot en met haar 36e levensjaar niet zou hebben gewerkt en ten slotte vanaf haar 37e tot en met haar 67e levensjaar voor 50% zou hebben gewerkt.

Daarbij geeft de rechter aan dat het redelijk is om te veronderstellen dat de eiseres, als vrouw in Nederland en gegeven haar culturele achtergrond en persoonlijke omstandigheden, een partner zou hebben gevonden en rond haar 26e levensjaar (in het jaar 2019) kinderen zou hebben gekregen. Of en in hoeverre de Turkse achtergrond hier gerechtvaardigd is meegewogen is aan de rechter ter beoordeling. Ook hier geldt dat het College voor de Rechten van de Mens om een oordeel kan gevraagd worden.

De rechtbank heeft in deze uitspraak een oordeel gegeven over de berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen en niet over het concrete schadebedrag.

Vraag 3, 4 en 5

Vindt u het van deze tijd om van een jonge vrouw te veronderstellen dat zij op haar 26ste moeder wordt, en dat zij dan vervolgens 10 jaar uit het arbeidsproces zal stappen? Zo ja, waarom?

Deelt u de mening dat een dergelijke rechterlijke uitspraak op gespannen voet staat met een gelijkwaardige positie van vrouwen en allochtonen op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening van het in het artikel geciteerde lid van het College van de Rechten van de Mens dat dit «seksediscriminatie» is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3, 4 en 5

De berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen dient uiteraard zorgvuldig te gebeuren, met inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling. Iedere vorm van discriminatie is onaanvaardbaar en onacceptabel. Op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) is een verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen of ongelijke behandeling op grond van ras bij het aanbieden van goederen of diensten verboden.

De vraag hoe de concrete omstandigheden van het geval in de beschreven individuele casus dienen te worden gewogen bij het berekenen van het verlies aan verdienvermogen is aan de rechter. De omvang van toekomstige schade kan niet exact worden vastgesteld. Dat brengt met zich mee dat deze schade moet worden geschat. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gunstige en ongunstige toekomstige onzekere gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de omvang van de inkomensschade, dienen te worden verdisconteerd. Bij het verdisconteren daarvan komt het aan op de redelijke verwachtingen omtrent die toekomstige ontwikkelingen.

Steeds meer vrouwen blijven evenveel uren werken na de geboorte van het eerste kind, 10% stopt met werken en 35% vermindert het aantal arbeidsuren, tegen 5% van de mannen2. Deeltijdarbeid of stoppen met werken zijn individuele keuzes met maatschappelijke gevolgen, onder andere omdat deze ten koste kunnen gaan van de economische zelfstandigheid van vrouwen.

Daarnaast speelt arbeidsparticipatie, zowel in personen als in uren, een sleutelrol bij het waarborgen van het financiële draagvlak van de verzorgingsstaat. Om op termijn de voorzieningen betaalbaar te houden is het nodig dat het menselijk kapitaal zoveel mogelijk wordt benut.

De Commissie gelijke behandeling (CGB, het huidige College voor de rechten van de mens) heeft in 2012 onderzoek verricht naar onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade. Beide partijen hebben in deze zaak ook gewezen op dit onderzoek. In haar oordelen heeft de CGB het gebruik van statistische gegevens bij de schadeberekening aangemerkt als een neutraal criterium. Als echter met name vrouwen of met name mannen nadeel ondervinden van het gebruik van die gegevens – zoals bij het gebruik van gegevens over arbeidsparticipatie na het krijgen van kinderen – levert dit volgens de CGB indirect onderscheid op grond van geslacht op. Indirect onderscheid is gerechtvaardigd als het verschil in behandeling door een legitiem doel wordt gerechtvaardigd en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn (CGB, «Onderscheid naar geslacht bij vaststelling van letselschade», september 2012, p. 10).

Statistische gegevens kunnen volgens de CGB dus worden gebruikt om tegemoet te komen aan de noodzaak voor een concrete schadeberekening. Aan de hand hiervan kunnen voorspellingen worden gedaan over de vermoedelijke inkomensontwikkeling die zou hebben plaatsgevonden als het feit dat de schade heeft veroorzaakt er niet zou zijn geweest. De CGB plaatst hierbij de kanttekening dat het gebruik van statistische gegevens alleen als een geschikt middel kan worden aangewend, als deze gegevens voldoen aan de eisen van relevantie, kwaliteit en actualiteit. Voorts dienen deze gegevens te worden gerelateerd aan de individuele omstandigheden van het slachtoffer. Zonder een antwoord op de vraag of de situatie van het slachtoffer afwijkt van die welke aan het landelijke gemiddelde ten grondslag ligt, kan geen sprake zijn van een concrete schadeberekening (idem, p. 10).

Het is aan de rechter of het College voor de rechten van de mens om bij een individuele casus te beoordelen of er sprake is van een legitiem doel dat een onderscheid tussen mannen en vrouwen rechtvaardigt en of de middelen om het doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn. Tevens is het aan de rechter of het College voor de rechten van de mens om te beoordelen of het meewegen van de culturele achtergrond toelaatbaar is.

Een Minister mag niet in het oordeel van een onafhankelijke rechter treden en moet de scheiding der machten respecteren. Ik zal mij dan ook niet uitlaten over specifieke rechterlijke uitspraken. Als in deze casus de ouders van het meisje van mening zijn dat hun dochter slachtoffer is van discriminatie, is het aan hen om eventuele rechtsmiddelen aan te wenden tegen een uitspraak van de rechter als zij het daarmee niet eens zijn. Het is mij niet bekend of er in deze casus hoger beroep is aangetekend en of dit nog mogelijk is. Het zou mijns inziens goed zijn als de hoogste rechter in Nederland of het College zich over een dergelijke zaak zou uitlaten.

Vraag 6

Komen dit soort rechterlijke uitspraken vaker voor? Zo ja, hoe vaak?

Antwoord 6

De voormalige Commissie Gelijke Behandeling heeft blijkens een onderzoek uit 2012 in een drietal gevallen geconcludeerd dat in letselschadezaken sprake was van onderscheid op grond van geslacht (CGB, Onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade, september 2012). Overige kwantitatieve gegevens over het gebruik van argumenten gerelateerd aan het geslacht van het letselschadeslachtoffer zijn niet voorhanden, omdat de hoogte van een uitkering afhankelijk is van de onderhandelingen tussen slachtoffer en verzekeraar en deze argumenten in het eindbedrag niet tot uitdrukking komen. Van structurele problemen is ons niet gebleken.

Vraag 7

Deelt u de mening dat het voor een gelijkwaardige positie van vrouwen op de arbeidsmarkt wenselijk is dat dit soort onderscheid wordt voorkomen? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

De rechter baseert zijn conclusie in deze uitspraak op statistische gegevens, waaronder de omstandigheid dat eiseres een vrouw is. Zoals ik aangaf bij het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 zien we dat steeds meer vrouwen evenveel uren blijven werken na de geboorte van het eerste kind. Maar nog steeds stopt 10% van de vrouwen met werken en 35% vermindert het aantal arbeidsuren, tegen 5% van de mannen. Het beleid van het kabinet is er op gericht om deze situatie te veranderen. Voor de inzet van het kabinet ten aanzien van het bevorderen van de combinatie arbeid en zorg verwijs ik u naar mijn brief van 12 december 20133 over de resultaten van de arbeid-en-zorgbijeenkomst. Een verschuiving in de verdeling van de zorgtaken tussen mannen en vrouwen zal uiteindelijk leiden tot een aanpassing van deze statistische gegevens.


X Noot
1

AD, 24 december 2013

X Noot
2

Bron: Emancipatiemonitor 2012

X Noot
3

Kamerstukken II, 2013/14 32 855, nr. 15.

Naar boven