Vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) aan de minister van Economische Zaken over het gebrek aan breedbandinternet in buitengebieden (ingezonden 18 december 2012).

Antwoord van minister Kamp (Economische Zaken) (ontvangen 28 december 2012).

Vraag 1

Kent u het bericht «Buitengebied is het wachten moe»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is het waar dat 300 tot 500 duizend huishoudens en een paar honderd bedrijventerreinen in Nederland alleen een trage internetverbinding kunnen hebben? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is daaraan dan niet waar?

Antwoord 2

Volgens TNO, die in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken hierover twee maal per jaar in de Marktrapportage Elektronische Communctie (MEC) gegevens publiceert, heeft 99% van de huishoudens in Nederland de beschikking over breedband internet via een vaste infrastructuur. Voor 95% van de huishoudens zijn zelfs zeer snelle internetverbindingen, hoger dan 100 Mega bits per seconde (Mbps), beschikbaar. Volgens dezelfde MEC kunnen 167.000 inwoners in Nederland geen abonnement op breedband via een vaste infrastructuur krijgen. De betreffende huishoudens hebben geen kabelaansluiting of liggen zodanig ver weg van de KPN-wijkcentrales dat er geen ADSL verbinding mogelijk is. Deze huishoudens kunnen overigens wel kiezen voor een draadloze breedbandinternet verbinding via de satelliet (momenteel tot maximaal 10Mbps), of via het mobiele netwerk (momenteel tot 14 Mbps, maar met de komst van 4G kan dat oplopen tot 100 Mbps).

De 300 à 500 duizend huishoudens in de vraag corresponderen met de 5% van de huishoudens die (nog) geen zeer snelle breedbandaansluitingen (100 Mbps) beschikbaar hebben.

Vraag 3

Deelt u de mening dat voor de bevordering van de kenniseconomie het in de huidige samenleving van essentieel belang is dat burgers, onderwijsinstellingen en ondernemingen over een adequaat snelle internetverbinding kunnen beschikken? Zo ja, hoe ziet u uw rol om er voor te zorgen dat breedbandinternet voor iedereen beschikbaar komt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

Ja. De beschikbaarheid van snelle en hoogwaardige breedbandnetwerken en breedbanddiensten vormt een belangrijk concurrentievoordeel voor Nederland en zal dit in de toekomst meer dan ooit zijn om een concurrerende, innoverende en duurzame kenniseconomie te kunnen blijven.

Nederland heeft een goede uitgangspositie en staat al jaren in de top 3 van de beste breedbandnetwerken ter wereld (OESO). Die goede uitgangspositie is te danken aan de infrastructuurconcurrentie tussen de traditionele netwerkaanbieder, de kabelbedrijven en de aanbieders van glasvezelnetwerken. Bedrijven dagen elkaar op deze manier uit om continu in hun netwerken te blijven investeren. Uiteraard vormt ook de groei van de vraag naar data met 30 tot 40% per jaar, een prikkel op te investeren. De markt doet in Nederland dus goed zijn werk.

Dat betekent niet dat we rustig achterover leunen. De ontwikkelingen op de markt worden nauwlettend in de gaten gehouden en ook de toezichthouder blijft alert op het behouden van gezonde concurrentie tussen de verschillende spelers. Daarnaast ligt er een taak voor de overheid om verantwoordelijkheid te nemen voor die gebieden waar de markt niet vanzelf tot stand komt. Bijvoorbeeld omdat de markt de investering niet rendabel acht, terwijl er wel maatschappelijke en economische redenen zijn om een netwerk aan te leggen of te verbeteren (het buitengebied). In deze gebieden werk ik samen met provincies en gemeenten aan een oplossing, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het Connecting Europe Facility, het Europese instrument voor vitale infrastructuren. Ik zie overigens in de praktijk dat marktpartijen, bewoners en bedrijven op bedrijventerreinen ook zelf de handen ineen slaan en een oplossing zoeken voor dit buitengebied bijvoorbeeld door via een coöperatieve lening. Met een dergelijke lening financiert men gezamenlijk de onrendabele kop van een investering. Ik kijk met provincies en gemeentes ook naar manieren om dit soort initiatieven te ondersteunen.

Vraag 4

Is het waar dat het ontbreken van volledige dekking van breedbandinternet «een onbedoeld gevolg [is] van de liberalisering van de telecommarkt» omdat concurrerende telecombedrijven niet de commerciële prikkel hebben om in onrendabele buitengebieden breedbandinternet aan te leggen? Zo ja, acht u dit een wenselijke ontwikkeling en waarom? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u dan dat door middel van marktwerking ook de onrendabele buitengebieden van breedbandinternet zullen worden voorzien?

Antwoord 4

Nee, dat is geen onbedoeld gevolg van de liberalisering. Ook in de tijd dat de netwerken nog in handen waren van de overheid, waren er gebieden die niet aangesloten waren vanwege de hoge kosten die hiermee gemoeid zijn. In het vorige antwoord wees ik al op de goede initiatieven die worden genomen om gezamenlijk, met marktpartijen, naar oplossingen te zoeken. Het is overigens niet correct dat er geen volledige dekking is: via mobiel en satelliet heeft heel Nederland toegang tot een breedbandverbinding. 95% van de huishoudens kan zelfs kiezen uit twee vaste netwerken: koper of kabel.

Vraag 5

Deelt u de mening dat het maatschappelijk belang van breedbandinternet inmiddels zo groot is dat het onder de universele dienstverlening zou moeten worden gebracht zodat breedbandinternet een dienst wordt die voor een ieder onder gelijke voorwaarden en tegen een betaalbare prijs beschikbaar moet zijn? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Nee, zoals aangegeven in vraag 4: breedbandinternet is in Nederland in de praktijk al «universeel» beschikbaar. Het wijzigen van de Telecommunicatiewet op dit punt zal voor de praktijk dus niet veel opleveren. De discussie richt zich niet op de beschikbaarheid van breedband, maar op de gewenste snelheid van het netwerk. Het verbeteren van dat netwerk is aan de markt en daar waar die markt niet vanzelf tot stand komt, kan deze op andere wijze worden aangemoedigd, zoals ook aangegeven onder vraag 3.


X Noot
1

Volkskrant, 14 december 2012

Naar boven