Vragen van het lid Kerstens (PvdA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Mogelijke schijnconstructie met Poolse arbeiders» (ingezonden 14 januari 2013).

Antwoord van minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 17 januari 2013).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mogelijk schijnconstructie met Poolse arbeiders»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat met de in het in vraag 1 bedoelde artikel omschreven constructie, waarbij een laag loon wordt gecombineerd met een hoge, in Nederland onbelaste, «onkostenvergoeding», inbreuk wordt gemaakt op het uitgangspunt «gelijk werk gelijk loon» bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten met als gevolg oneerlijke concurrentie en mogelijk verdringing op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Bij de beantwoording van de onderhavige vragen baseer ik mij op de informatie uit het nieuwsbericht waarnaar u verwijst. Deze informatie is onvoldoende gedetailleerd om hierop een oordeel te kunnen geven. Daarom zal ik in algemene termen ingaan op de beschreven constructie. Laat ik voorop stellen dat het Kabinet al eerder heeft aangekondigd schijnconstructies die leiden tot oneerlijke concurrentie hard aan te pakken. Zie ook het antwoord op vraag 4.

Het uitzenden en detacheren van werknemers vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland kan er toe leiden dat de premieheffing en belastingheffing over de beloning van zo’n uitgezonden werknemer onder verschillende rechtsstelsels komen te vallen. Hierdoor kunnen er verschillen in belasting- en premiedruk ontstaan tussen werknemers die onder het Nederlandse stelsel vallen en werknemers die onder een buitenlands stelsel vallen.

Voor wat betreft de onkostenvergoeding verwijs ik u ook naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Ulenbelt (Kamerstukken II, 2012/13, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 544) die dieper ingaan op de aan zulke vergoedingen gestelde voorwaarden voor onbelastbaarheid.

Uit de beschreven casus kan niet worden opgemaakt of in dit geval de wet is overtreden. Dit hangt af van de aard van de onkostenvergoeding.

Vraag 3

Bent u bereid aan deze constructie op een zo kort mogelijke termijn een einde te maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

Zoals ik u in mijn brief van 14 januari jl. heb geschreven ga ik de aanpak van schijnconstructies intensiveren. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.

Vraag 4

Bent u van mening dat voor uitzendbureaus, die blijkbaar welbewust van dergelijke constructies gebruik maken om op die manier een (onrechtmatig) concurrentievoordeel te behalen ten koste van Poolse èn Nederlandse werknemers als ook van de Nederlandse staat, die immers inkomsten wordt onthouden, geen plaats behoort te zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid ten aanzien van malafide uitzendbureaus dusdanig te intensiveren dat het verplicht sluiten daarvan mogelijk wordt?

Antwoord 4

Met het programma Aanpak Malafide Uitzendbureaus zijn reeds (en worden) concrete stappen gezet om malafide uitzendondernemingen aan te pakken. Daarnaast zal ik, onder meer samen met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, Economische Zaken en Financiën, een aanvullend traject starten om de bestrijding van schijnconstructies een extra impuls te geven. Het gaat daarbij niet alleen om de aanpak van illegale constructies. We kijken tevens naar constructies die binnen de huidige wet- en regelgeving passen maar toch onwenselijk zijn. Het is essentieel dat arbeidsmigranten krijgen waar ze recht op hebben, niet alleen om uitbuiting te voorkomen, maar ook om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Conform de op 18 december jl. aangenomen motie van de leden Kerstens en Azmani (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 400 XV, nr. 40) zal ik uw Kamer uiterlijk op 1 mei 2013 informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies.

Vraag 5

Wilt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg arbeidsmigratie op 17 januari 2013?

Antwoord 5

Ja.

Naar boven