Vragen van het lid Hilkens (PvdA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over baby Donna (ingezonden 15 oktober 2012).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 28 november 2012). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 483.

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het artikel over baby Donna en de op handen zijnde uitspraak van de Belgische rechter?1

Antwoord

Ja.

Vraag 2

Is een dergelijk drama, zoals rond baby Donna in 2005, op dit moment nog mogelijk in Nederland? Zo ja, welke beleidsregels zouden een dergelijke zaak tegenwoordig onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In mijn brief van 16 december 2011 aan de Kamer (Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 VI, nr.69), ben ik ingegaan op de huidige praktijk ter zake van draagmoederschap in Nederland. Kort gezegd biedt de Nederlandse strafwetgeving mogelijkheden om commercieel draagmoederschap tegen te gaan. Ook in het geval van illegale opneming van een (buitenlands) kind in een gezin biedt de strafwetgeving aanknopingspunten om daartegen op te kunnen treden. Voor een uitgebreide beschrijving van het strafrechtelijk kader verwijs ik u naar de brief van de toenmalige Minister van Justitie van 4 november 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XVI, nr. 30).

Zoals door mijn ambtvoorganger gemeld in de beantwoording van diverse Kamervragen2, hebben naar aanleiding van de zaak rond baby Donna, vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming, de (toenmalige) MO-groep en het Interprovinciaal overleg afspraken gemaakt over de verbetering van de samenwerking in het geval van een niet reguliere opneming van een (buitenlands) kind in een gezin. Deze afspraken zien ook op de mogelijkheid van tijdelijke plaatsing van een kind in een neutraal pleeggezin, zodat het ontstaan van family life (zoals in de zaak van baby Donna is gebeurd) wordt voorkomen.

Met bovengenoemd kader wordt zoveel mogelijk voorkomen dat een zaak zoals die van baby Donna zich nogmaals kan voordoen. Gezien de complexiteit van zaken zoals deze, kan ik echter nooit uitsluiten dat een dergelijke zaak zich nogmaals zal voordoen.

Met mijn brief van 16 december 2011 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de richting die ik ten aanzien van nieuw beleid rondom draagmoederschap zou willen inslaan. Ik heb maatregelen voorgesteld om de praktische knelpunten op het gebied van interlandelijk commercieel draagmoederschap zoveel mogelijk op te lossen. Tijdens een algemeen overleg met uw Kamer over interlandelijke adoptie op 19 april jl.2, heb ik onderstreept door te willen gaan met het uitwerken van deze maatregelen.

Vraag 3

Deelt u de mening dat dit drama voor baby Donna hopelijk vandaag tot een eind zal komen? Zal de uitspraak van de Belgische rechter consequenties hebben voor baby Donna, ervan uitgaande dat u op de hoogte bent van de uitspraak? Zo ja, welke?

Antwoord

Uit navraag bij de Rechtbank eerste aanleg Oudenaarde te België blijkt dat de draagmoeder hoger beroep tegen het vonnis heeft aangetekend. Het Hof van beroep te Gent zal het hoger beroep behandelen. Het is aan de beoordeling van de rechter of deze uitspraak consequenties heeft voor Donna.

Vraag 4

Hoe vaak is er de afgelopen tien jaar gebruik gemaakt van het draagmoederschap? Hoe vaak heeft dat geleid tot problemen vergelijkbaar met het drama rond baby Donna? Hebt u inzicht in hoe draagmoederschap in andere Europese landen is geregeld? Zo ja, is de regelgeving wezenlijk anders met de regelgeving in Nederland?

Antwoord

In 2011 is het rapport Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) verschenen3. Dit rapport gaat zowel op de omvang van de problematiek in als op de regelgeving in andere Europese landen. In mijn brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr.83) ben ik ingegaan op dit rapport en is het rapport als bijlage bij de brief aan de Kamer aangeboden.

In het rapport constateert het UCERF dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoe vaak (commercieel) draagmoederschap en illegale opneming van een (buitenlands) kind voorkomen en wat de omvang is van de problemen die daaruit voortvloeien. Wel kan uit het rapport worden opgemaakt dat draagmoederschap ten tijde van het onderzoek een in omvang beperkt onderwerp betrof. Zoals aangegeven in mijn brief van 1 maart 2011, meldt de Raad voor de Kinderbescherming per jaar in ongeveer tien gevallen in aanraking te komen met illegale opnemingen van een kind in een gezin (na draagmoederschap). Het VU medisch centrum is op dit moment het enige ziekenhuis in Nederland waar (ideëel) hoogtechnologisch draagmoederschap plaatsvindt. In de afgelopen jaren zijn als gevolg hiervan tien kinderen geboren.

Eén van de in mijn brief van 16 december 2011 voorgestelde maatregelen, gaat in op het beter inzichtelijk maken van de omvang van draagmoederschap enerzijds en illegale opneming van buitenlandse kinderen anderzijds. Dit in overleg met de Nederlandse Vereniging voor de Burgerlijke Stand, de Raad voor de Kinderbescherming en het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Voor een uitgebreide beschrijving van de wijze waarop draagmoederschap in andere Europese landen is geregeld verwijs ik u naar het rapport van UCERF.

Vraag 5

Is er op Europees niveau de afgelopen jaren gesproken over draagmoederschap? Zo ja, wat is er besproken en afgesproken in Europees verband over draagmoederschap?

Antwoord

Nee.

Vraag 6

Als dit onderwerp niet op de Europese agenda heeft gestaan, bent u van mening dat dit, gezien het grensoverschrijdend karakter, op de Europese of internationale agenda geplaatst moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?

Vraag 7

Is (aanvullende) nationale of Europese regelgeving nodig om draagmoederschap beter te stroomlijnen en kinderhandel te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er veranderen en hoe gaat dat ze beslag krijgen?

Antwoord 6 en 7

Het onderwerp draagmoederschap heeft internationaal de aandacht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 16 december 2011, beraadt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zich op de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap. In dit kader heeft het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie in april 2012 het mandaat gekregen om informatie over de aard en omvang van internationaal draagmoederschap en de problemen die hieruit voortkomen te verzamelen.

De eventuele totstandkoming van een verdrag op het terrein van draagmoederschap zal veel tijd in beslag nemen. Ik acht het wenselijk en noodzakelijk om eerder maatregelen te treffen om de praktische knelpunten op het gebied van interlandelijk commercieel draagmoederschap zoveel mogelijk op te lossen. Voor de voorgestelde maatregelen verwijs ik u naar mijn brief van 16 december 2011.


X Noot
1

AD, 12 oktober 2012

X Noot
2

Zie Kamerstukken II, 2011/12, 31 265, nr.42.

X Noot
3

De toenmalige minister van Justitie heeft in zijn brief van 4 november 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XVI, nr. 30) een onderzoek aangekondigd naar de aard en omvang van commercieel draagmoederschap en illegale opneming van een (buitenlands) kind.

Naar boven