Vragen van de leden Bergkamp (D66) en Van Laar (PvdA) aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de participatie van doven en slechthorenden binnen de samenleving (ingezonden 21 juni 2013).

Antwoord van staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 20 augustus 2013).

Vraag 1

Hoeveel doven en slechthorenden hebben de afgelopen 10 jaar voor regulier onderwijs gekozen, en hoeveel voor speciaal onderwijs? Hoe is deze verhouding onder dove kinderen met en zonder cochleair implantaat?

Antwoord 1

In onderstaande tabel wordt het aantal dove en slechthorende leerlingen vanaf 1-10-2003 tot en met 1-10-2012 in kaart gebracht dat op het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) staat ingeschreven of met leerlinggebonden financiering (lgf) in het primair onderwijs (po) of voortgezet onderwijs (vo) verblijft.

 

SO

VSO

LGF PO

LGF VO

 

Doof

SH

Doof

SH

Doof

SH

Doof

SH

2003

397

1.052

203

1.535

62

750

61

829

2004

437

960

211

1.440

102

655

71

472

2005

455

724

218

1.487

87

803

82

886

2006

451

639

221

1.606

124

682

139

1.469

2007

434

594

237

1.643

150

559

125

1.359

2008

442

515

219

1.687

143

520

129

1.320

2009

431

503

216

1.694

149

507

118

1.439

2010

400

518

225

1.713

141

491

118

1.439

2011

386

539

216

1.780

134

518

137

1.464

2012

362

547

193

1.973

131

522

128

1.486

Uit de tabel blijkt dat het aantal dove leerlingen in het (v)so tot 2006 licht is gestegen, daarna stabiliseerde en vanaf 2009 aan het dalen is. Het aantal dove leerlingen met een rugzak is daarentegen zowel in het primair als voortgezet onderwijs in de loop van de afgelopen 10 jaar verdubbeld. Het aantal slechthorende leerlingen in het so is in diezelfde periode gehalveerd, maar in het vso gestegen. Wat betreft de deelname van slechthorende leerlingen in het po en het vo is eenzelfde dalende respectievelijk stijgende trend te zien.

Het grote verschil tussen het aantal slechthorenden in de po- en de vo-leeftijd is te verklaren doordat leerlingen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (esm) in het primair onderwijs een aparte categorie vormen en in het voortgezet onderwijs in dezelfde categorie als slechthorenden worden geplaatst.

Ik kan geen antwoord geven op de vraag hoe de verhouding is onder dove leerlingen met en zonder cochleair implantaat. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.

Vraag 2

Hoeveel doven en slechthorenden die voor regulier onderwijs kiezen hebben een startkwalificatie behaald? Hoe staat dit in verhouding tot doven en slechthorenden die gekozen hebben voor speciaal onderwijs?

Antwoord 2

Het is onbekend hoeveel dove en slechthorende leerlingen in het voortgezet onderwijs een startkwalificatie hebben gehaald. Het Basisregister Onderwijs (BRON) registreert weliswaar examen- en diplomagegevens, maar niet of een leerling leerlinggebonden financiering in het voortgezet onderwijs ontvangt.

Van leerlingen die afkomstig zijn uit het vso hebben 18 dove en 113 slechthorende leerlingen in 2010 en 25 dove en 148 slechthorenden leerlingen in 2011 een startkwalificatie gehaald. Omdat er over dove en slechthorende leerlingen in het regulier onderwijs geen gegevens bekend zijn, is het niet mogelijk een vergelijking te maken.

Vraag 3

Welke factoren zijn van invloed op het al dan niet succesvol afronden van de opleiding binnen regulier onderwijs?

Antwoord 3

Bij het al dan niet succesvol afronden van de opleiding binnen regulier onderwijs kunnen verschillende factoren meespelen. Het hangt samen met beperkingen in de onderwijsparticipatie (zoals leerachterstand, communicatieve en sociaal-emotionele zelfredzaamheid, de ernst van de stoornis), maar het is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de inzet van de leerling.

Vraag 4

Hoeveel doven en slechthorenden werken in een sociale werkplaats? Was er de afgelopen tien jaar een toe- of afname zichtbaar in het aantal doven en slechthorenden dat in een sociale werkplaats werkzaam was?

Antwoord 4

Hierin kan geen inzicht worden gegeven omdat in de sociale werkvoorziening het type handicap niet wordt geregistreerd.

Vraag 5

Welk percentage doven en slechthorenden is werkloos? Was er de afgelopen tien jaar een toe- of afname van het percentage dove en slechthorende werklozen? Hoe staat dit aandeel in verhouding tot de algehele werkloosheid?

Antwoord 5

Het rapport «De positie van doven en zwaar slechthorenden op de arbeidsmarkt» van de Organisatie voor Strategisch arbeidsmarktonderzoek (OSA) uit Tilburg (juni 2007) schat de bruto arbeidsdeelname1 van personen met gehoorproblemen over de periode 2000 tot met 2005 op 48 procent, tegenover 69 procent onder personen zonder gehoorproblemen. Recente(re) cijfers zijn niet beschikbaar.

De werkloosheid onder degenen die deelnemen op de arbeidsmarkt was onder personen met gehoorproblemen (iets) hoger dan onder degenen zonder gehoorproblemen, namelijk 6,3 procent (3 op 48) tegenover 5,8 procent (4 op 69). Deze gegevens in het rapport zijn gebaseerd op het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het CBS. Wat betreft de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage is het waarschijnlijk dat het voor werklozen met gehoorproblemen in de huidige periode van laagconjunctuur lastiger is om werk te vinden dan voor werklozen zonder gehoorproblemen.


X Noot
1

Bruto arbeidsdeelname geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking (alle personen tussen de 15 en 65 jaar) tot de beroepsbevolking behoort, en dus een betaalde baan van ten minste twaalf uur per week heeft of deze zoekt.

Naar boven