Vragen van de leden Pechtold, Van Meenen en Berndsen (allen D66) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Veiligheid en Justitie over kennis onder jongeren over de Verklaring Omtrent het Gedrag (ingezonden 21 juni 2013).

Antwoord van staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 20 augustus 2013)

Vraag 1

Bent u bekend met het profielwerkstuk «De Verklaring Omtrent het Gedrag»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Herkent u het beeld dat in dit profielwerkstuk wordt geschetst, namelijk dat veel jongeren zich niet bewust zijn van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en jongeren die eerder een delict pleegden onaangenaam verrast worden wanneer zij door een weigering van de VOG een stage of baan mislopen?

Antwoord 2

Ja, het beeld dat in het werkstuk wordt geschetst herkennen wij. Veel jeugdigen zijn zich niet bewust van de gevolgen die een weigering van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan hebben.

De dienst Justis, van het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) behandelt iedere VOG-aanvraag uiterst zorgvuldig. Daarbij wordt het risico op een inbreuk op integriteit voor de samenleving afgewogen tegen het belang van de resocialisatie van de individuele aanvrager. Wij vinden dat dit huidige beoordelingskader voldoende ruimte biedt om recht te doen aan de belangen van jeugdigen. In 2012 is 0,48% van de VOG-aanvragen door jeugdigen tot 23 jaar de VOG geweigerd. Van de 134.481 aanvragen door jeugdigen zijn er uiteindelijk 650 afgewezen.

Er is dus sprake van een beperkte groep jongeren waarvan de VOG-aanvraag werd afgewezen. Omdat wij het belang van een stage of baan groot achten, en daarvoor in de praktijk vaak een VOG nodig is, is tijdens de laatste begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie besloten de terugkijktermijn bij VOG-aanvragen van adolescenten te verkorten van vier naar twee jaar.2 Voorwaarde is dat de aanvrager ten tijde van de VOG-aanvraag maximaal 22 jaar oud is. Deze gewijzigde terugkijktermijn geldt voor alle delicten met uitzondering van zedendelicten en ernstige geweldsdelicten.

Vraag 3, 4, 5, 6 en 7

Deelt u de mening dat dit zou kunnen worden voorkomen wanneer jongeren op de hoogte zouden zijn van het bestaan van de VOG en de gevolgen die een weigering hiervan kan hebben voor een toekomstige studie, stage of baan? Zo nee, waarom niet?

Wat is uw reactie op de resultaten van de enquête die de makers van dit werkstuk hebben afgenomen bij 635 leerlingen op diverse scholen, namelijk dat:

  • 76% van de leerlingen niet weet wat een VOG is;

  • 54% van de leerlingen die in aanraking zijn gekomen met de politie en (nu) weten wat de VOG is, in het vervolg beter over het criminele gedrag zou nadenken;

  • ruim 60% van de leerlingen aangeeft dat kennis over de VOG hen zou kunnen weerhouden van het plegen van een delict;

  • 60% van de leerlingen denkt dat voorlichting over de VOG zou kunnen helpen om hen meer bewust te maken van de gevolgen van crimineel gedrag.

Deelt u de mening dat meer kennis over de VOG een preventieve werking kan hebben en zo criminaliteit kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat jongeren beter voorgelicht moeten worden over het bestaan van de VOG? Zo nee, waarom niet?

Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat jongeren zich beter bewust worden van de VOG en de gevolgen van een weigering van de VOG?

Antwoord 3, 4, 5, 6 en 7

Wij onderschrijven het belang van voorlichting op maat aan de jongeren over het bestaan van de VOG en de gevolgen die een weigering hiervan kan hebben voor een toekomstige studie, stage of baan. Daarom worden de volgende concrete stappen ondernomen om voorlichting over de VOG te verbeteren. De staatssecretaris van OCW heeft aan het Centrum School en Veiligheid (CSV) gevraagd om aandacht te gaan besteden aan de VOG voor jeugdigen.3 Daarnaast wordt er een nieuwsbrief opgesteld, waarin informatie wordt gegeven over de VOG en de gevolgen van een VOG-weigering worden uitgewerkt. Deze zal aan de jongerenorganisaties (LAKS, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs) en de sectororganisaties (PO-Raad, VO-raad en de MBO Raad) voor publicatie worden aangeboden.

Aanvullend hierop gaat de Dienst Justis onderzoeken, onder meer met behulp van sociale media, op welke wijze voorlichtingsmateriaal nog meer kan worden toegesneden op de doelgroep. Ook heeft de Dienst Justis reeds de jongeren die het onderzoek hebben verricht op bezoek gehad om te bespreken op welke wijze jongeren het best voorgelicht kunnen worden. De voorlichtingsactiviteiten van OCW en de Dienst Justis zullen op elkaar worden afgestemd.


X Noot
1

Jasmijn Verboom en Emma Biemans, Comenius College Hilversum

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 000-VI, nr. 73

Naar boven