Vragen van de leden Schouw en PiaDijkstra (beiden D66) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de veiligheid van homoseksuele asielzoekers (ingezonden 3 mei 2013).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 17 juni 2013) Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2416

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het rapport «Pink solutions, Inventarisatie situatie LHBT asielzoekers»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de veiligheid van Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, Biseksuelen en Transgenders (LHBT’s) in de vreemdelingenketen? Hoeveel veiligheidsincidenten ten aanzien van LHBT’s hebben er de afgelopen jaren plaatsgevonden in de vreemdelingenketen? Hoeveel meldingen van discriminatie zijn er gemaakt?

Antwoord 2

Medewerkers bij de uitvoerende diensten, zowel COA, IND als DT&V, zetten zich in voor een zorgvuldige, juridisch juiste en humane behandeling van vreemdelingen. Aan kwetsbare groepen, waaronder LHBT’s, wordt extra aandacht besteed. Op basis van de aanbevelingen uit het onafhankelijk onderzoek van Deloitte naar de situatie van kwetsbare groepen, waaronder LHBT’s, in de opvang, is in overleg met het COC door het COA een plan van aanpak opgesteld. Alle aanbevelingen uit het rapport zijn ofwel overgenomen ofwel in overleg met het COC aangepast. Met het COC hebben in 2012 gesprekken plaatsgevonden waarin kon worden aangegeven wat het COC nog miste in de aanpak van het COA. Ook in 2013 zullen suggesties van het COC onderwerp van gesprek zijn.

De veiligheid van LHBT’s wordt, mede door het realiseren van de aanbevelingen uit het genoemde onderzoek, in de vreemdelingenketen zoveel mogelijk gegarandeerd. Het is echter wel van belang een realistisch beeld te behouden. Een volledig en in alle situaties voorkómen van incidenten kan niet gegarandeerd worden, niet in de maatschappij in het algemeen en ook niet in opvangcentra.

Navraag bij het management van alle opvanglocaties leert dat er circa 90 gevallen van (mogelijke) discriminatie van LHBT’s bekend zijn over het jaar 2012, welke volgens het reguliere protocol afhandeling incidenten verder zijn afgehandeld.

Bij de IND zijn over de afgelopen twee jaar geen meldingen bekend inzake veiligheidsincidenten of discriminatie. Evenmin zijn er over de afgelopen jaren bij de IND klachten tegen tolken bekend.

Vraag 3

Kunt u uiteenzetten welk beleid er wordt gevoerd ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in asielzoekerscentra? In hoeverre wordt in deze centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd?

Antwoord 3

De aandacht voor LHBT’s in de asielzoekerscentra is verder geïntensiveerd naar aanleiding van het genoemde rapport van Deloitte. Op basis van de aanbevelingen uit het rapport zijn diverse afspraken gemaakt. De kernboodschappen van deze afspraken, die er onder andere op gericht zijn om door communicatie en toezicht te voorkomen dat LHBT-asielzoekers geconfronteerd worden met incidenten en/of discriminatie, zijn:

Het COA neemt stelling ten opzichte van discriminatie van LHBT’s en draagt er zorg voor dat elke medewerker en asielzoeker hiervan op de hoogte is. Daders van discriminatie worden bestraft. Het COA traint de medewerkers in het signaleren en afhandelen van alle vormen van discriminatie onder andere op basis van seksuele gerichtheid. Er zijn posters ontworpen waarmee asielzoekerscentra hun stellingname tegen discriminatie intern kunnen uitdragen. Er wordt aan de bewoners duidelijke en goed toegankelijke informatie over het melden van incidenten verstrekt. Het meldproces is laagdrempelig, bijvoorbeeld doordat meldingen anoniem gedaan kunnen worden. Het COA maakt gebruik van de ondersteuningsmogelijkheden van de belangenorganisaties en heeft structureel overleg met deze organisaties.

Vraag 4

Bent u bekend met de incidenten die in het rapport worden genoemd? Hoe beoordeelt u het optreden van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) bij deze incidenten?

Antwoord 4

De incidenten in het rapport zijn geanonimiseerd beschreven. Het betreft zaken van asielzoekers die tussen 2006 en 2012 een aanvraag hebben ingediend. Het is, zonder nadere informatie, zoals bijvoorbeeld dossiernummers, niet haalbaar om na te gaan wat er in deze zaken exact gespeeld heeft. Naast het feit dat asielzoekers het recht hebben om een individuele klacht in te dienen, vind ik het vooral belangrijk om te constateren dat, gezien de verbetermaatregelen die gedurende de afgelopen jaren door de uitvoerende diensten zijn getroffen, situaties als in het rapport genoemd niet meer zouden mogen voorkomen.

Meer specifiek ten aanzien van de omtrent de handelwijze van de DT&V genoemde incidenten hecht ik eraan te benadrukken dat informatie omtrent seksuele gerichtheid nimmer met een diplomatieke vertegenwoordiging is of zal worden gedeeld. Ook niet als betrokkene geen asielverleden heeft. Seksuele gerichtheid is tijdens een presentatie volkomen irrelevant voor het doel wat DT&V voor ogen heeft, namelijk vaststelling van de nationaliteit ten behoeve van terugkeer. Het dient daarom geen enkel doel dit met een vertegenwoordiging te delen.

Vraag 5

Hoe beoordeelt u de wijze waarop de geaardheid van de asielzoeker in de asielprocedure wordt vastgesteld? Wordt er naar uw mening voldoende rekening gehouden met mensenrechten als privacy en het verbod op discriminatie?

Antwoord 5

De IND heeft diverse maatregelen genomen om de asielprocedure voor LHBT’s op zorgvuldige wijze in te richten. Van de medewerkers wordt een objectieve, onderzoekende houding gevraagd ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Onderzoek naar de homoseksuele gerichtheid vindt plaats door het stellen van vragen. De IND acht het van groot belang om hierbij mensenrechten, zoals het recht op privacy en het verbod op discriminatie, zorgvuldig in acht te nemen. Asielzoekers hebben de mogelijkheid om een klacht in te dienen indien er door een medewerker een grens wordt overschreden bij het stellen van vragen. De IND heeft echter gedurende de afgelopen jaren geen klachten ontvangen waarin werd gesteld dat de IND te ver was gegaan in de vraagstelling ten aanzien van de seksuele gerichtheid. Ik ben dan ook van mening dat het vormen van een oordeel over de geaardheid van een gestelde LHBT zorgvuldig plaatsvindt.

Juist omdat de IND er veel aan gelegen is om de benadering en beoordeling van LHBT’s waar mogelijk nog verder te verbeteren, zijn en worden de IND hoor- en beslismedewerkers op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind. Een belangrijk aspect hierbij is ook het creëren van een veilige (hoor)omgeving zodat de asielzoeker het vertrouwen heeft om zijn daadwerkelijke motieven naar voren te brengen. Deze behoefte blijkt ook uit het rapport van het COC. De IND is zich hiervan bewust en besteedt er extra aandacht aan om zoveel mogelijk de voorwaarden te scheppen om een dergelijke omgeving te bieden. In het kader van het optimaliseren van de verschillende facetten op dit specifieke terrein is de IND in 2012 een samenwerkingsverband aangegaan met het project Pink Solutions van het COC.

Vraag 6

Kunt u ingaan op de verschillende aanbevelingen van het COC Nederland in de brief van 22 februari 2013 die aan u gestuurd is?2 Bent u bereid deze aanbevelingen over te nemen?

Antwoord 6

De in vraag 6 genoemde brief was met name bedoeld ter voorbereiding op een gesprek dat het COC op 21 maart met mij heeft gevoerd. In dat gesprek is door mij mondeling uitgebreid nader ingegaan op de diverse in de brief genoemde onderwerpen. Te uwer informatie heb ik in de bijlage bij deze beantwoording schriftelijk mijn reactie gegeven op de belangrijkste punten die in de brief genoemd worden. Veel van deze onderwerpen zijn al eerder aan uw Kamer toegelicht.

Vraag 7

Wat is de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen uit het «Rapport inzake een kwalitatief onderzoek onder (oud)bewoners van asielzoekerscentra, naar mogelijkheden ter verhoging van de meldingsbereidheid van incidenten op gebied van geloofsovertuiging en seksuele geaardheid» van Deloitte3 en het eerdere rapport «Fleeing homophobia» van het COC en de Vrije Universiteit?4 Zijn deze maatregelen naar uw mening voldoende effectief gebleken?

Antwoord 7

Een groep van 25 COA medewerkers heeft het rapport van Deloitte geanalyseerd en heeft de aanbevelingen omgezet in een plan van aanpak. Deze analyse is besproken met, onder andere, het COC. Over het definitieve plan van aanpak is overeenstemming bereikt tussen het COA en het COC. Ten aanzien van het rapport «Fleeing Homophobia» heeft uw Kamer van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel reeds een reactie ontvangen.5

Bijlage

COC verzoekt de discretie-eis ondubbelzinnig te verwerpen en dit helder tot uitdrukking te laten komen in de Vreemdelingencirculaire.

Indien een vreemdeling enkel op basis van het bekend worden van zijn seksuele gerichtheid wordt blootgesteld aan een ernstige schending van zijn grondrechten wordt in het geheel geen terughoudendheid verwacht indien dit nodig is om vervolging te voorkomen. De vreemdeling komt dan in aanmerking voor een vluchtelingenstatus. Ik verwijs u in dit kader naar het beleid dat ik voer ten aanzien van de LHBT's in Irak.

Ten aanzien van het discretiebeginsel wil ik benadrukken dat van een vreemdeling niet mag worden verwacht dat hij zijn seksuele gerichtheid in het land van herkomst volledig verborgen houdt, teneinde vervolging te voorkomen.

De situatie in het land van herkomst kan echter wel met zich meebrengen dat van de vreemdeling een zekere terughoudendheid wordt verwacht, wat kan betekenen dat bepaalde uitingen worden nagelaten om te voorkomen dat de vreemdeling aan mindere ernstige gedragingen wordt blootgesteld die cumulatief kunnen leiden tot een situatie van vervolging. Hiermee wordt aangesloten bij de Europese Kwalificatierichtlijn. De terughoudendheid die van de vreemdeling mag worden verwacht, mag echter niet zover gaan dat hij daarmee zo veel beperkingen zou moeten aanvaarden dat alsnog sprake is van een schending van de menselijke waardigheid en/of een schending van het privé leven. Dit zal aangenomen kunnen worden indien de betrokkene geen betekenisvolle invulling meer kan geven aan zijn seksuele gerichtheid. Wat een betekenisvolle invulling is, kan per individu verschillen en wordt zorgvuldig op basis van de persoonlijke omstandigheden beoordeeld. Ik ben overigens in afwachting van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie te Luxemburg over dit onderwerp.

COC verzoekt om aan LHBT-asielzoekers uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is zonder individuele toetsing asiel te verlenen

Ten aanzien van het verlenen van een verblijfsvergunning aan LHBT-asielzoekers, enkel op basis van de omstandigheid dat de asielzoeker afkomstig is een land waar homoseksualiteit strafbaar is, heb ik aangegeven dat de Nederlandse regering een enkele strafbaarstelling in het land van herkomst niet zonder meer als een daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag kwalificeert.

Andersom kan er in landen waar homoseksualiteit niet strafbaar is wel sprake zijn van daden van vervolging op grond van het Vluchtelingenverdrag, op basis waarvan een vergunning wordt verleend.

Het bestaan van een strafrechtelijke en/of discriminerende bepaling vormt op zich nog geen ernstige schending van de grondrechten. Er zal sprake moeten zijn van een actief vervolgingsbeleid naar aanleiding van de strafbaarstelling, waarbij er sprake moet zijn van een strafmaatregel van een zeker gewicht. Indien een strafbepaling van kracht is in het land van herkomst wordt dit wel meegewogen in de besluitvorming over de asielprocedure. Verder wordt van een LHBT die afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit strafbaar is, niet verwacht dat hij bescherming zoekt bij de autoriteiten voor zijn problemen.

Late coming out + beoordelen geloofwaardigheid

Het COC is tevreden over de aanpassing van de Vreemdelingencirculaire (Vc) inzake het onderwerp «late coming out» maar constateert dat in diverse zaken het relaas ongeloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling niet direct in de eerste procedure over de homoseksualiteit heeft verklaard. COC verzoekt erop toe te zien dat het beleid op juiste wijze wordt uitgevoerd door de betrokken ambtenaren.

Ik wil benadrukken dat een late coming out in de asielprocedure zeer zeker serieus wordt genomen. De tekst in de Vreemdelingencirculaire is mede daarom ook verduidelijkt. Wel wordt, zoals bij alle motieven die bij een herhaald asielverzoek naar voren worden gebracht, gevraagd wat de reden is dat van de seksuele gerichtheid en de daaruit voortkomende problemen in het land van herkomst niet eerder melding is gemaakt. Het zorgvuldige beleid ten aanzien van late coming out betekent niet dat een asielverzoek niet op inhoudelijke gronden als ongeloofwaardig kan worden beoordeeld en evenmin dat iedere vreemdeling die stelt homoseksueel te zijn vanwege die enkele verklaring als zodanig wordt beschouwd. In het op 21 maart jl. met het COC gevoerde gesprek heb ik aangegeven dat ook ten aanzien van het onderwerp geloofwaardigheid prejudiciële vragen zijn gesteld door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Iraanse LHBT’s zullen na afschaffing van artikel 29c van de Vreemdelingenwet niet meer onder een nationale beschermingsrond vallen. Het COC geeft aan dat hierdoor hun positie verslechtert.

Ten aanzien van Iraanse LHBT’s heb ik aangegeven dat het feit dat artikel 29 onder c van de Vreemdelingenwet in de toekomst verdwijnt als nationale beschermingsgrond, niet noodzakelijkerwijs betekent dat de huidige opstelling ten aanzien van Iraanse LHBT’s omwille van deze aanpassing in de Vreemdelingenwet zal worden gewijzigd. De benodigde bescherming ten aanzien van LHBT’s die afkomstig zijn uit Iran zal ten tijde van de wetswijziging op basis van de actuele situatie beoordeeld worden.

Naar boven