Vragen van het lid Voortman (GroenLinks) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de onkostenvergoeding voor gemeenteraadsleden en de gevolgen hiervan voor mensen met een wajong-uitkering (ingezonden 10 april 2013).

Antwoord van staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 31 mei 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2117.

Vraag 1

Klopt het dat de onkostenvergoeding die gemeenteraadsleden krijgen net als hun raadsvergoeding door de belastingdienst gezien wordt als inkomen?

Antwoord 1

Raadsleden ontvangen op grond van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden naast de vergoeding voor de werkzaamheden een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten. Vaste forfaitaire vergoedingen als de onderhavige voldoen niet aan een wettelijke vrijstellingsbepaling en moeten daarom in de heffing van de loon- en/of inkomstenbelasting worden betrokken. Daartoe zijn (vanaf 2001) de bedragen van de onkostenvergoedingen van raadsleden die zich bij de Belastingdienst hebben aangemeld als «fictief werknemer1» gebruteerd vastgesteld. Het merendeel (circa 95%) van de raadsleden heeft zich als fictief werknemer aangemeld. De onkostenvergoeding van raadsleden die als fictief werknemer zijn aangemeld, valt dus inderdaad onder het belastbaar loon. Voor niet fictief werknemers onder de raadsleden valt de netto onkostenvergoeding onder het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

Met ingang van 1 januari 2011 is in de Wet op de loonbelasting 1964 de werkkostenregeling ingevoerd. Dat geeft de inhoudingsplichtige (de gemeente) de mogelijkheid onkostenvergoedingen vrij van inhouding van belasting aan raadsleden te verstrekken. Daartoe is de onkostenvergoeding in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden aangewezen als een zogenoemd eindheffingsbestanddeel. De inhoudingsplichtige (de gemeente) moet dan de verschuldigde belasting (eindheffing) afdragen.

Onder de werkkostenregeling hoeft er dus geen belasting meer te worden afgedragen over de onkostenvergoeding door die raadsleden die onder de loonbelasting vallen (fictief werknemers). De vergoeding door de gemeente van de verschuldigde belasting aan het raadslid kan dus ook komen te vervallen. De onkostenvergoedingen van raadsleden die onder de loonbelasting vallen (fictief werknemers) zijn verlaagd door deze weer op het netto bedrag vast te stellen («gedebruteerd»). Bij de toepassing van de werkkostenregeling maakt de onkostenvergoeding van de fictief werknemers onder de raadsleden dus geen onderdeel meer uit van het individuele belastbaar loon.

Nog niet alle gemeenten zijn overgegaan naar de werkkostenregeling. Er geldt een overgangsperiode. Voor raadsleden van gemeenten die al gebruik maken van de werkkostenregeling behoren onkostenvergoedingen dus al niet meer tot het belastbaar loon. Met ingang van 1 januari 2015 moeten alle gemeenten de overstap hebben gemaakt.

Vraag 2

Klopt het dat waar de raadsvergoeding verlaagd kan worden de onkostenvergoeding niet op verzoek van het raadslid verlaagd kan worden?

Antwoord 2

Dat is correct. In het derde lid van artikel 12 van het Rechtspositiebesluit raads- en

commissieleden is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat in het geval een lid van de gemeenteraad een uitkering in verband met geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontvangt, de vergoeding voor de werkzaamheden op verzoek van het desbetreffende raadslid wordt verlaagd. Gezien de formulering kan op grond van deze bepaling de onkostenvergoeding dus niet worden verlaagd.

Vraag 3

Kan dit tot gevolg hebben dat mensen als gevolg van het raadslidmaatschap gekort worden op huurtoeslag, langdurigheidstoeslag en zorgtoeslag?

Antwoord 3

In het geval de gemeente nog niet is overgegaan op de werkkostenregeling, maakt de onkostenvergoeding nog onderdeel uit van het belastbaar loon van het raadslid die als fictief werknemer is aangemeld. Daarmee heeft deze vergoeding invloed op de hoogte van het belastbare inkomen en daarvan afgeleid op inkomensafhankelijke regelingen.

Vraag 4

Deelt u de mening dat dit voor mensen met bijvoorbeeld een wajong-uitkering de keuze voor het gemeenteraadslidmaatschap onmogelijk maakt, daar zij immers als gevolg van hun raadslidmaatschap onkosten maken waarvoor de onkostenvergoeding bedoeld is, maar worden vervolgens gekort op toeslagen als gevolg van een inkomen dat niet gestegen is?

Antwoord 4

Voor mensen met recht op Wajong of een andere uitkering geldt hetzelfde als voor mensen zonder uitkering. Wanneer het inkomen stijgt, kan ook de hoogte van de toeslagen afnemen. Wanneer gemeenten overstappen op de werkkostenregeling wordt de onkostenvergoeding niet meegerekend in het belastbaar inkomen, ook niet voor de Wajong-uitkering.

Vraag 5

Bent u bereid om de onkostenvergoeding voor het raadslidmaatschap voortaan niet mee te tellen als inkomen, zodat mensen met een beperking geen financiële belemmeringen ervaren om lid van een gemeenteraad te worden?

Antwoord 5

Met de invoering van de werkkostenregeling kan de onkostenvergoeding van raadsleden die als fictief werknemer worden aangemerkt buiten het individuele belastbaar loon van een raadslid worden gehouden. Daarmee zijn de bedoelde financiële belemmeringen feitelijk weggenomen.


X Noot
1

De term «fictief werknemer» wordt hier gebruikt voor raadsleden die in een arbeidsrelatie met een opdrachtgever een vergoeding voor werkzaamheden ontvangen, maar die, vanwege het ontbreken van een gezagsverhouding, fiscaal niet als werknemer kunnen worden beschouwd. De belastingregelgeving kent de mogelijkheid om door «opting in» (kiezen voor toepassen van het fiscale loonbelastingregime) ook bij dergelijke zelfstandigen bij de uitbetaling van de vergoeding vooraf loonbelasting in te laten houden. De beschreven situatie van «fictief werknemer» kan zich ook voordoen bij bijvoorbeeld Tweede Kamerleden en predikanten.

Naar boven