Vragen van de leden Rog en Geurts (beiden CDA) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de inhoud van het examen Nederlands voor havo (ingezonden 17 mei 2013).

Antwoord van staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 30 mei 2013).

Vraag 1

Bent u bekend met de inhoud van het onderdeel begrijpend lezen van het examenvak Nederlands voor havo van dit jaar?

Antwoord 1

Ja, ook ik heb na afronden van de examens kennis kunnen nemen van deze inhoud.

Vraag 2

Deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd merkwaardig is dat een interview met professor Roos Vonk1, die is berispt door de Radboud Universiteit voor haar onzorgvuldig professioneel handelen, wordt gebruikt voor het eindexamen Nederlands voor havisten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Neen, ik vind het niet merkwaardig omdat het hier gaat om begrijpend lezen en niet of de lezer het eens is met de inhoud respectievelijk de context. Dit stuk is een bewerking van een opiniestuk dat in de Volkskrant van 28 augustus 2010 stond (katern 4, pagina2. De auteur bevestigt dit opiniërend karakter in de uitzending van Pauw & Witteman op 17 mei 2013. Het stuk is uit 2010. Het onderzoek, leidend tot de gewraakte publicatie en berisping van professor Vonk dateert uit 2011.

Verder wijs ik er op dat bij het centraal eindexamen Nederlands het domein leesvaardigheid wordt bevraagd. Het College voor Examens (CvE) is verantwoordelijk voor de tekstkeuze. De teksten worden gekozen op hun geschiktheid voor het meten en bevragen van leesvaardigheid en argumentatieve vaardigheden. Het is niet de intentie van de makers van de examens enigerlei gedachtegoed uit te dragen of te ondersteunen.

Het CvE hanteert meerdere criteria om te beoordelen of een tekst geschikt is om leesvaardigheid en argumentatieve vaardigheden te bevragen:

  • Er is naar het oordeel van de examenmakers sprake van een voldoende uitdagende tekst om er de leesvaardigheid van de kandidaten havo mee te meten;

  • Examenteksten hebben bij voorkeur een argumentatieve laag en zijn polemisch van karakter, zulks in verband met de toetsing van het domein «argumentatieve vaardigheden»;

  • Kandidaten lezen aandachtiger wanneer een tekst opiniërend is;

  • Het onderwerp is voor de gemiddelde kandidaat herkenbaar en haakt in op een bekende maatschappelijke discussie;

  • De examenmakers propageren zelf geen opvatting en nemen ook zelf geen standpunt in.

Het opiniërende stuk van professor Vonk leent zich op grond van bovenstaande criteria voor toepassing in het centraal eindexamen havo. Het stuk bevat de persoonlijke mening van mevrouw Vonk op een maatschappelijk bekend thema, maar geen verwijzingen naar onderzoek van mevrouw Vonk of de heer Stapel.

Vraag 3

Deelt u de mening dat dit temeer merkwaardig is aangezien het gebruikte interview gaat over de moraliteit van het eten van vlees, dat is gebaseerd op het wetenschappelijke onderzoek van Vonk en professor Stapel waarvan in 2011 is gebleken dat het onderzoek is gebaseerd op gefingeerd onderzoeksmateriaal? Zo nee, waarom niet? Vindt u het op zijn plaats dat het College voor Examens een tekst gebruikt, voor kinderen in een ontvankelijke leeftijd, waarin vleeseters worden weggezet als asociale en domme mensen? Zo ja, waarom?

Antwoord 3

Zie mijn antwoord op vraag 2.

In centrale examens wordt door het CvE bij uitstek gekozen voor maatschappelijke contexten. Het CvE ziet erop toe dat deze contexten op neutrale wijze aangeboden worden en dat de vragen erbij neutraal gesteld zijn. Het kan voor het CvE niet zo zijn dat contexten gemeden (moeten) worden vanwege het feit dat ze opiniërend van aard zijn.

Het is wel zo dat het CvE erop toe ziet dat er geen contexten gebruikt worden waardoor leerlingen zodanig van hun stuk zouden kunnen raken dat ze niet meer in staat zijn tot het maken van hun examen c.q. het behalen van het cijfer waar ze recht op hebben. Dit is voor dit examen naar de mening van het CvE – en ik deel dat – geenszins het geval. Het onderwerp is niet in strijd met een van de gevoeligheden uit de door het CvE – op verzoek van mijn voorganger – gehanteerde «preambule» die moet verhinderen dat groepen zich beledigd of onheus bejegend voelen.

Vraag 4

Was hier niet op zijn minst een noot of vermelding op zijn plaats geweest waarin zowel van de berisping als van het gefingeerde onderzoeksmateriaal melding werd gemaakt?

Antwoord 4

Er wordt door het CvE altijd verwezen naar de bron indien citaten of teksten uit eerdere publicaties worden gebruikt. Dat is in deze casus niet aan de orde, omdat het zoals beschreven om een opiniërend stuk ging. Het CvE onthoudt zich altijd van waardenoordelen in de examenteksten.

Vraag 5

Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met het College voor Examens over de keuze van dit interview? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Gelet op de beantwoording van bovenstaande vragen lijkt mij dat niet noodzakelijk.


X Noot
1

Volkskrant, 28 augustus 2010

X Noot
2

Volkskrant, 28 augustus 2010

Naar boven