Vragen van de leden Rutte en Taverne (beiden VVD) aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de doorkruising van Nederlands gezondheidsbeleid door internationaal recht (ingezonden 3 april 2013).

Antwoord van staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 7 mei 2013). Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2080.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag in de zaak van de nietrokersvereniging CAN tegen de Staat der Nederlanden?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, primair een nationale verantwoordelijkheid is?

Antwoord 2

Ik ben van mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, in eerste instantie een nationale verantwoordelijkheid is. Dit neemt echter niet weg dat de overheid zich bij de uitvoering van haar verantwoordelijkheid houdt aan de relevante internationale verplichtingen die zij is aangegaan.

Vraag 3

Was de Nederlandse regering bij het sluiten van het de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondsheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (hierna: het verdrag) van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag een eenieder verbindende bepaling zou zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en daarmee dus bestaande nationale wetgeving terzijde kan schuiven?

Antwoord 3

De Nederlandse regering was bij de goedkeuring van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (het verdrag) in 2004 van mening dat de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen niet noopten tot aanpassing van de op dat moment bestaande wetgeving in formele zin. De Nederlandse regering is van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag geen eenieder verbindende bepaling is in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet waarmee bestaande nationale wetgeving terzijde kan worden geschoven. De Nederlandse regering is van mening dat noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van het verdrag valt af te leiden dat de verdragsluitende staten beoogd hebben artikel 8, tweede lid, van het verdrag rechtstreekse werking te geven in de rechtssferen van de verdragsluitende partijen. Van rechtstreekse werking kan evenwel sprake zijn als een specifieke in het verdrag neergelegde norm zo is geformuleerd dat deze in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren. Hoewel verdragspartijen op grond van artikel 8, tweede lid, van het verdrag gehouden zijn doeltreffende wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke en/of andere maatregelen te treffen, schrijft het verdrag niet voor op welke wijze dit moet geschieden. De verdragspartijen hebben op dit punt een grote mate van vrijheid. Er is hier naar het oordeel van de regering dan ook geen sprake van een norm die zo is geformuleerd dat zij in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren.

Vraag 4

Kunt u een overzicht geven van verdragsbepalingen op het gebied van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waaraan Nederland gebonden is en waarvan de regering meent dat die bepalingen eenieder verbindende bepalingen zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en die dus bestaande nationale wetgeving terzijde kunnen schuiven?

Antwoord 4

Nederland is partij bij een aantal verdragen die invloed hebben op het beleidsterrein van VWS. Bij de ratificatie van die verdragen is telkens in beeld gebracht in hoeverre deze verdragen nopen tot aanpassing van VWS-wetgeving. Waar dat volgens Nederland nodig was, is de wetgeving aangepast. Omdat de Nederlandse wetgeving in overeenstemming is met onze verdragsverplichtingen is het ondoenlijk om voor iedere verdragsbepaling van elk verdrag op het beleidsterrein van VWS afzonderlijk aan te geven of de bepaling in kwestie, naar het oordeel van de regering, rechtstreekse werking zou toekomen.

Vraag 5

Gaat de Staat der Nederlanden in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag?

Antwoord 5

Ja, de Staat der Nederlanden gaat in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag.


X Noot
1

LJN BZ4871, Gerechtshof Den Haag, 200 111 618/01

Naar boven