Vragen van de leden Kerstens en Hamer (beiden PvdA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over fraude bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten (ingezonden 24 januari 2013).

Antwoord van minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 25 april 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1465

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Vrij spel met lonen in de bouw» en «Pak loonfraude aan»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u op de hoogte van de in bedoelde artikelen beschreven constructie waarbij in het land van herkomst premies over een lager bruto uurloon worden afgedragen dan in het land van tewerkstelling wordt uitbetaald? Bent u van mening dat daarbij sprake is van een onwettige dan wel onwenselijke constructie die dient te worden aangepakt? Bent u bereid nader onderzoek naar deze constructie te (doen) verrichten?

Antwoord 2

Of dergelijke constructies indruisen tegen wet- en regelgeving of onwenselijk zijn, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Het is aan de betrokken (inspectie)diensten en eventueel uiteindelijk de rechtspraak om deze te beoordelen. Dergelijke constructies hebben de aandacht van mij en van de betrokken (inspectie)diensten.

Vraag 3

Deelt u de in bedoelde artikelen geventileerde mening dat een effectieve controle op de naleving van Europese en Nederlandse regels om uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten te voorkomen, wordt bemoeilijkt nu zich in Nederland wel meerdere instanties met die controle bezig houden, maar er zich blijkbaar «niet één volledig verantwoordelijk voelt»? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

Nee, deze mening deel ik niet. Waar nodig treden de betrokken instanties samen op om misstanden aan te pakken.

Vraag 4

Zou u de hierboven gestelde vraag anders beantwoorden als de formulering zou luiden dat «niet één instantie hoofdverantwoordelijk is»? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Nee, het gaat er om dat betrokken diensten indien nodig samenwerken of onderling bepalen door wie het beste kan worden opgetreden.

Vraag 5

Deelt u de mening die in bedoelde artikelen wordt uitgesproken, namelijk dat in landen als bijvoorbeeld België en Duitsland respectievelijk een speciale «Sociale Inspectie» en de Belastingdienst in deze verregaande bevoegdheden hebben en «daardoor» de kans op fraude kleiner is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Nee, de kans op fraude wordt niet bepaald door de bevoegdheden van de toezichtsorganen.

Vraag 6

Bent u bereid te bezien of de bijvoorbeeld in België en Duitsland gevolgde handelwijze dan wel elementen daaruit in Nederland kunnen worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Ja, het is ook bij de handhaving goed om te bezien of een buitenlandse handelwijze voordelen heeft ten opzichte van onze eigen handelwijze.

Vraag 7

Bent u bereid om bij het door u invulling geven aan de door de Kamer met de motie Kerstens/Azmani gevraagde geïntegreerde aanpak tegen uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten het in bedoelde artikelen genoemde onderwerp van één hoofdverantwoordelijke instantie met meer bevoegdheden te betrekken?2 Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Onderdeel van de geïntegreerde aanpak is ten eerste dat wordt bezien op welke wijze illegale of ongewenste constructies kunnen worden voorkomen. Ten tweede zullen we bekijken op welke wijze genoemde constructies – als ze toch voorkomen – het beste kunnen worden bestreden. Bij dit laatste kan onder andere de verantwoordelijkheidsverdeling tussen betrokken instanties aan de orde komen. Een ander punt is de (inter)nationale samenwerking tussen instanties.

Toelichting:

Aanvullend op eerdere vragen van Van Nieuwenhuizen-Wijbenga.


X Noot
1

FD, 21 januari 2013

X Noot
2

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XV, nr. 40

Naar boven