Vragen van het lid Voortman (GroenLinks) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat Nederland voor het Europees Hof wordt gedaagd wegens onvoldoende bescherming van zwangere vrouwen tegen discriminatie (ingezonden 11 maart 2013).

Antwoord van staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 25 maart 2013)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie Nederland voor de rechter daagt vanwege twijfels over voldoende bescherming van zwangere vrouwen tegen discriminatie op het werk?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat de Nederlandse staat zwangere vrouwen zo veel mogelijk moet beschermen tegen discriminatie op hun werk? Zo ja, bent u van mening dat dit op dit moment voldoende is geregeld?

Antwoord 2

Ja, ik deel de mening dat zwangere vrouwen zoveel mogelijk moeten worden beschermd tegen discriminatie op hun werk. Ik ben van mening dat dit voldoende wettelijk is geregeld.

Vraag 3

Wat is uw reactie op de stelling dat mogelijk 45 procent van de zwangeren iets heeft meegemaakt dat wijst op discriminatie?

Antwoord 3

Voorop staat dat elk geval van discriminatie er één teveel is. Discriminatie vanwege zwangerschap en jong moederschap is onacceptabel en dient krachtig te worden bestreden. Uit het onderzoek «Hoe is het bevallen?» (2012), uitgevoerd door de Commissie Gelijke Behandeling (thans College voor de Rechten van de Mens), blijkt dat 45% van de vrouwen, die in de periode 2007 tot en met maart 2011 zwanger waren of moeder zijn geworden en tijdens de zwangerschap of het moederschap werkten of werk zochten, een situatie heeft meegemaakt die mogelijk op discriminatie wijst. In het onderzoek wordt gesproken over «mogelijke discriminatie» omdat met de enquête niet precies achterhaald kon worden onder welke omstandigheden en tegen welke achtergrond een bepaalde situatie heeft plaatsgevonden.

Ik wijs erop dat in het onderzoek tevens wordt gesteld dat het probleem niet is dat er onvoldoende regelgeving is die discriminatie vanwege zwangerschap en moederschap verbiedt, maar dat werkgevers en werknemers onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten die uit de regelgeving voortvloeien. Om die reden werd de informatie over zwangerschap/ouderschap en werk op de website www.rijksoverheid.nl gebundeld en derhalve beter vindbaar. Ook is een verwijzing toegevoegd naar de webpagina www.zwangerenwerken.nl van het College voor de Rechten van de Mens.

Vraag 4

Is het expliciet in de wet hebben vastgelegd dat een vrouw na haar bevalling recht heeft op dezelfde of een gelijkwaardige functie als voor haar verlof de enige grond waarop de Europese Commissie Nederland voor het Europees Hof heeft gedaagd?

Antwoord 4

Op 24 januari 2013 heeft de Europese Commissie aangekondigd een inbreukprocedure tegen Nederland aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat zij van mening is dat Richtlijn 2002/73/EG door Nederland niet op een correcte wijze is omgezet.2

De Commissie stelt dat de artikelen 15, 16 en 28 lid 2 van de richtlijn niet correct in nationaal recht zijn omgezet, omdat de Nederlandse wetgeving nu geen specifieke en expliciete bepalingen bevat die de werknemer beschermt bij terugkomst uit moederschaps-, ouderschaps- of adoptieverlof.

Vraag 5

Is u bekend wanneer de uitspraak van het Europees Hof wordt verwacht?

Antwoord 5

De procedure is nog niet aanhangig gemaakt bij het Hof. Er vindt nog ambtelijk overleg plaats met de Europese Commissie.

Vraag 6

Kan het Europees Hof sancties opleggen wanneer het Hof tot de conclusie komt dat Nederland zwangere vrouwen inderdaad onvoldoende beschermt tegen discriminatie op het werk? Zo ja, welke?

Antwoord 6

Ja, maar dit is nu nog niet aan de orde.

De infractieprocedure kent een administratieve fase en een contentieuze fase. In de administratieve fase vraagt de Commissie een lidstaat schriftelijk om duidelijkheid en maant de lidstaat aan om de situatie te herstellen, als de lidstaat naar het oordeel van de Commissie in gebreke blijft, door het uitbrengen van een met redenen omkleed advies. De contentieuze fase breekt aan als de Commissie de zaak aanhangig maakt bij het Hof van Justitie, indien de betrokken lidstaat het advies niet opvolgt binnen de door de Commissie gestelde termijn (op basis van artikel 258 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voorheen artikel 226 EG-Verdrag).

Bij niet-naleving van de uitspraak van het Hof kan in een tweede procedure, op verzoek van de Commissie, een dwangsom of een boete worden opgelegd (op basis van artikel 260 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voorheen artikel 228 EG-Verdrag).

Vraag 7

Bent u voornemens de uitspraak van het Europees Hof af te wachten of bent u bereid reeds te kijken naar aanpassingen van de wet?

Antwoord 7

Van beide is op dit moment nog geen sprake. Ik wil niet vooruit lopen op de resultaten van het ambtelijk overleg dat nog moet plaatsvinden met de Commissie.

Vraag 8

Is u bekend welke Europese landen wel expliciet hebben vastgelegd dat een vrouw na haar bevalling recht heeft op dezelfde of een gelijkwaardige functie als voor haar verlof?

Antwoord 8

Nee. Dit wordt onderzocht ter voorbereiding van het ambtelijk overleg dat plaats zal vinden met de Commissie.

Vraag 9

Wat is de stand van zaken met betrekking tot herziening van de richtlijn ter bescherming van zwangere werknemers?

Antwoord 9

Ik ga ervan uit dat uw vraag de herziening van richtlijn 92/85/EEG, de «zwangerschapsrichtlijn» betreft terzake waarvan de Commissie onder meer voorstelt om het zwangerschaps- en bevallingsverlof van 14 naar 18 weken te verlengen. Dit richtlijnvoorstel wordt sinds 10 november 2008 in de raadswerkgroep Sociale Vraagstukken behandeld. Op dit moment liggen de onderhandelingen in Raadsverband hierover stil.

Vraag 10

Wat is uw standpunt ten opzichte van de herziening van de richtlijn ter bescherming van zwangere vrouwen? Wat is de onderbouwing van uw standpunt?

Antwoord 10

Nederland staat negatief tegenover het voorstel tot verlenging van het zwangerschaps- en bevallingsverlof naar 18 weken met loondoorbetaling. Volgens Nederland is de ratio achter zwangerschaps- en bevallingsverlof in hoofdzaak gelegen in de bescherming van de gezondheid van moeder en kind en niet in gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers. In 2010 werd in opdracht van het ministerie van SZW door het onderzoeksbureau «SEO economisch onderzoek» een onderzoek uitgevoerd naar «Kosten en baten verlenging zwangerschaps- en bevallingsverlof». Hieruit blijkt dat er onvoldoende positieve effecten worden gevonden op de gezondheid van moeder en kind om de extra kosten voor de werkgever door twee of vier weken verlofuitbreiding te kunnen compenseren.3

Vraag 11

Bent u bereid u constructief op te stellen bij het bereiken van een akkoord met het Europees Parlement over de richtlijn ter bescherming van zwangere werknemers?

Antwoord 11

Ik ben uiteraard bereid om constructief bij te dragen aan de onderhandelingen. Vooralsnog zie ik echter geen onderbouwing om het Nederlandse standpunt te heroverwegen.


X Noot
1

Trouw, 5 maart 2013, pagina 15

X Noot
2

Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.

X Noot
3

Kamerstukken II, vergaderjaar 2010, 32 123-XV nr. 65.

Naar boven