Vragen van de leden De Wit en Karabulut (beiden SP) aan de staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de toetredingsvoorwaarden van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (ingezonden 1 maart 2013).

Mededeling van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 21 maart 2013).

Vraag 1

Waarom is in artikel 288 van de Faillissementswet ervoor gekozen om toetreding tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) af te wijzen indien deze persoon in de afgelopen tien jaar in de schuldsanering heeft gezeten?

Vraag 2

Hoe vaak wordt tot dusver gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 288, tweede, onder d, Faillissementswet, te weten de uitzondering dat de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen?

Vraag 3

Deelt u de observatie dat, mede vanwege de economische crisis met hoge werkloosheid tot gevolg, steeds meer mensen in financiële problemen komen waarvoor de schuldsanering een oplossing zou kunnen zijn?

Vraag 4

Wat vindt u van het voorbeeld van de heer D., die in december 2007 een «schone-lei-verklaring» heeft gekregen maar door ontslag in 2011 weer in de problemen is gekomen, als gevolg van deze regels pas in januari 2018 toegelaten kan worden tot de WSNP?1

Vraag 5

Bent u bekend met het feit dat in de jurisprudentie pogingen zijn gedaan om de strikte toelatingseisen en de nauwe uitzonderingsgronden op te rekken,2 3 maar dat de Hoge Raad hier niet in mee gaat?4 Wat is uw analyse van deze gerechtelijke uitspraken gezamenlijk? Wat zijn nu precies de grenzen?

Vraag 6

Wat is uw reactie op de opmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad dat de Hoge Raad geen ruimte heeft voor het doorbreken van de tienjaarstermijn indien de WSNP met een schone lei is geëindigd en er bij de betrokken schuldenaar te goeder trouw weer schulden zijn ontstaan, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat men slechts één keer in de tien jaar de kans heeft de WSNP te doorlopen, dat er ook geen ruimte is om te concluderen tot toepassing naar analogie van de hardheidsclausule en dat de rechter deze keuze van de wetgever dient te respecteren?5

Vraag 7

Hoe beoordeelt u de slotopmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie, waarin feitelijk de suggestie besloten ligt dat de wetgever een algemene hardheidsclausule zou kunnen introduceren dan wel zou kunnen kiezen voor het verkorten van de tienjaarstermijn om de knellende werking van artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet voor schrijnende gevallen te verminderen?6

Vraag 8

Bent u bereid met voorstellen te komen om de tienjaarstermijn generiek te verkorten dan wel een algemene hardheidsclausule te introduceren? Zo nee, waarom niet?

Mededeling

Hierbij bericht ik u, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat de schriftelijke vragen van de leden De Wit en Karabulut (beiden SP) over de toetredingsvoorwaarden van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. (ingezonden 1 maart 2013) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is.

Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


X Noot
1

Voorbeeld per email aangereikt aan de SP-fractie

X Noot
2

Voorbeeld per email aangereikt aan de SP-fractie

X Noot
3

LJN: BU8831, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 20 december 2011

X Noot
4

LJN: BV2264, Rechtbank Roermond, 19 januari 2012

X Noot
5

LJN: BY0964, Hoge Raad, 1 februari 2013

X Noot
6

Citaten uit de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2013:

Verzoekster tot cassatie valt niet onder één van de uitzonderingen genoemd in artikel 288 lid 2, sub d, Fw (rov. 5) en bij het ontbreken van een hardheidsclausule voor gevallen waarin de tienjaarstermijn aan de orde is, kan het hof geen uitzondering maken op grond van de redelijkheid en billijkheid en kan het hof niet anders oordelen dan de wetgever heeft gewild (rov. 6).

2.7 Bovenstaande overweging van de Hoge Raad biedt geen ruimte voor het doorbreken van de tienjaarstermijn in het geval dat de eerder van toepassing geweest zijnde schuldsaneringsregeling met verlening van een schone lei is geëindigd en er bij de betrokken schuldenaar te goeder trouw weer schulden zijn ontstaan. Het arrest van de Hoge Raad heeft ook betrekking op een geval, waarin de betrokken schuldenares evenzeer vanwege voor haar bepaald niet prettige omstandigheden in financiële problemen was geraakt.((3)) Mede hierdoor is het arrest aldus te verstaan, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat men slechts één keer in de tien jaar de kans heeft om met het doorlopen van een schuldsaneringsregeling te bereiken dat de bij de aanvang van die regeling bestaande schulden, voor zover die schulden niet tijdens de regeling niet geheel zijn voldaan, niet langer afdwingbaar zijn.

Verder, de overweging van de wetgever om het geval dat een schuldenaar binnen minder dan tien jaar al tot de schuldsaneringsregeling toegelaten is geweest, niet langer een facultatieve maar een imperatieve weigeringsgrond te laten zijn, laat ook geen ruimte om te concluderen tot toepassing naar analogie van de hardheidsclausule. Achter die omzetting, die neerkomt op het laten vervallen van een beoordelingsruimte die aan de rechter vóór 1 januari 2008 toekwam en die overeenkomt met de beoordelingsruimte bij een hardheidsclausule, steekt een duidelijke keuze van de wetgever.

Deze keuze van de wetgever – waarbij niet een grijs, door de rechter nog nader te exploreren gebied is overgebleven – heeft de rechter te respecteren. Dit geldt te meer nu het niet wel doenlijk is om een maatstaf te formuleren, aan de hand waarvan duidelijk en goed omlijnd de (schrijnende) gevallen zijn aan te geven, waarin uit oogpunt van rechtvaardigheid voor afwijking van de hoofdregel in artikel 288 lid 2, sub d, Fw buiten de aldaar genoemde drie genoemde uitzonderingen (veel) is te zeggen. Dan rest alleen een algemene hardheidsclausule, maar de introductie daarvan is, zoals al opgemerkt, aan de wetgever voorbehouden.((7))

2.9.2 De knellende werking van artikel 288 lid 2, sub d, Fw in schrijnende gevallen zou ook verminderen wanneer de termijn van tien jaren zou worden verkort.((8)) Maar de beslissing over een dergelijke verkorting is evenzeer aan de wetgever.

Naar boven