Vragen van het lid Recourt (PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat kantonrechters regelmatig dubieuze beslissingen nemen (ingezonden 15 februari 2013).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 8 maart 2013).

Vraag 1

Kent u het bericht «Kantonrechters gaan te veel uit van de schuld van de verdachten»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 t/m 6

Deelt u de mening van de in het bericht genoemde onderzoeker dat kantonrechter regelmatig te veel fouten maken? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, waarom niet en in welk opzicht zijn de conclusies van de onderzoeker niet correct?

Kunnen fouten die kantonrechters maken worden herleid tot het steeds sneller moeten beslissen «waardoor ze [...] op een «veroordelingsmachine» gaan lijken»? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, hoe weet u dat?

Is het waar dat de kantonrechter zich vaak laat leiden door de officier van justitie? Zo ja, deelt u de mening dat in dat geval de rechter niet uitgaat van de onschuld van de verdachte, dat dit onwenselijk is en hoe gaat u dit laten verbeteren? Zo nee, waarom niet?

Acht u het mogelijk dan wel waarschijnlijk dat er van de 250.000 jaarlijkse strafzaken er naar schatting 12.500 «verkeerde beslissingen» worden genomen? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat nader onderzoek naar de uitspraken van kantonrechters nodig is? Zo ja, wie moet dit onderzoek gaan uitvoeren, hoe gaat dit onderzoek plaatsvinden en op welke termijn kunnen de resultaten van het onderzoek bekend worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2 t/m 6

De Raad voor de rechtspraak heeft mij in een reactie laten weten grote bedenkingen te hebben bij de opzet van het bedoelde onderzoek en mede daarom de conclusies ervan niet te onderschrijven. Nog afgezien van de methodologische kwetsbaarheid (die door de onderzoeker erkend wordt) om waarnemingen in 150 zaken te extrapoleren naar uitspraken over 250.000 strafzaken, overtuigen de in het onderzoek gepresenteerde casusvoorbeelden niet. Van belang daarbij is onder meer het uitgangspunt van de onderzoeker dat er vrijspraak moet volgen als een door de verdediging opgeworpen alternatief scenario voor de tenlastelegging niet kan worden ontkracht. Die opvatting is betwistbaar, in het bijzonder ten aanzien van zaken waarin tegenover het wettig en op zichzelf genomen overtuigend bewijs slechts een onaannemelijk scenario wordt gesteld terwijl de verdachte geen moeite doet om die onaannemelijkheid weg te nemen. Verder lijken de resultaten van het onderzoek intern tegenstrijdig, met name voor wat betreft de schijn van partijdigheid van de rechter, nu de studenten die de waarnemingen uitvoerden over 100% van de geobserveerde zaken noteerden dat de verdachte ter zitting als onschuldig werd behandeld en dat de rechter zich tijdens de behandeling van de zaak heeft onthouden van iedere schijn van partijdigheid. Ook van de zijde van wetenschappers en kantonrechters zijn kritische reacties op dit onderzoek verschenen. Dit in aanmerking nemende acht ik de conclusies van het onderzoek onvoldoende solide om hier beleidsmaatregelen of nader onderzoek mijnerzijds op te baseren.

Vraag 7

Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan het debat dat u met de Kamer zult voeren over de werkdruk van rechters?

Antwoord 7

Ja.


X Noot
1

Volkskrant, 13 februari 2013

Naar boven